INTERCULTURELE PEDAGOGIEK
ARTIKELEN SAMENVATTING
Bucx et al (2015): Demografie en achtergrond
Omstandigheden waarin ouders opvoeden en kinderen opgroeien
Sinds midden jaren zestig worden keuzes rondom gezinsvorming langer
uitgesteld, zijn relaties minder stabiel geworden en worden er minder
kinderen geboren. Deze ontwikkeling wordt ook wel de tweede
demografische transitie genoemd.
Migrantenouders in Nederland
Een op de zeven ouders in Nederland heeft een niet-westerse achtergrond,
bijna een op de tien ouders heeft een westerse migratieachtergrond. Ruim
vier op de vijf migrantenouders met een niet-westerse achtergrond zijn van
de eerste generatie. Een kwart van de autochtone Nederlanders heeft
thuiswonende kinderen. Een op de drie niet-westerse migranten heeft
minderjarige kinderen.
Gezinsstructuur
De vier grote niet-westerse migrantengroepen in Nederland zijn Turken,
Marokkanen, Surinamers en Antillianen. In hun herkomstlanden hebben
deze groepen vaak gemiddeld meer kinderen dan in Nederland. Grote
gezinnen van drie of meer kinderen komen in Nederland echter weinig voor,
behalve bij Marokkaans-Nederlandse ouders van de eerste generatie. Vier
op de tien ouders van deze groep hebben drie of meer thuiswonende
kinderen. Marokkaans-Nederlandse ouders van de tweede generatie hebben
wel beduidend minder kinderen; in dat opzicht lijken ze meer op autochtoon
Nederlandse ouders en ouders uit andere herkomstgroepen. Wel kan het
aantal kinderen in deze generatie de komende tijd nog stijgen. Gemiddeld
zijn ouders van de eerste generatie begin veertig, van de tweede generatie
gemiddeld begin dertig.
Uit onderzoek komt naar voren dat jeugdigen die opgroeien in een
eenoudergezin vaker last hebben van fysieke en psychische klachten en dat
zij het minder goed doen op school. Dit kan komen door spanningen tussen
ouders, een grote taakbelasting van de ouder of het lagere inkomen. Dat
alleenstaand ouderschap vaker voorkomt bij migranten, kan wijzen op
incomplete migratie. In het ‘Caribisch familiesysteem’ is de vader vaak
grotendeels of geheel afwezig in de opvoeding.
Ongehuwd samenwonen is ongebruikelijk bij Turkse en Marokkaanse
gezinnen, omdat het huwelijk gaat om de eer van de familie. Ongehuwd
samenwonen is bij Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders dan weer wel
heel gebruikelijk. Migrantenkinderen die ten minste één autochtone ouder
hebben kunnen hun weg vaak beter vinden in het onderwijs, maar hebben
wel meer kans op gescheiden ouders.
,Tienermoederschap komt in Nederland relatief weinig voor; 1% van de
levendgeborenen wordt geboren bij een moeder van jonger dan 20 jaar. Bij
niet-westerse vrouwen komen tienergeboorten vaker voor, tweeënhalf keer
zo vaak als bij autochtoon Nederlandse vrouwen. Tienermoederschap komt
vaak voor bij meisjes met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond, en
net zo vaak bij Turkse of Marokkaanse als bij Nederlandse meisjes.
Sociaaleconomische omstandigheden
Vergeleken met autochtoon Nederlandse kinderen groeien kinderen met
een niet-westerse achtergrond ongeveer drie-en-een-half keer zo vaak op in
een arm gezin. Ongeveer een derde van de kinderen met een Marokkaanse
herkomst leeft in armoede. Voor autochtoon Nederlandse kinderen is dit
8%, voor Antilliaanse en Surinaamse kinderen respectievelijk 23% en 15%.
7% van de autochtone Nederlanders was in 2013 werkloos, tegenover 19%
van de niet-westerse migranten. Met Surinamers gaat het
verhoudingsgewijs het minst slecht, omdat veel vrouwen betaald werk
hebben.
Vergeleken met autochtoon Nederlandse vrouwen is voor niet-westerse
vrouwen de komst van het eerste kind vaker een reden om te stoppen met
werken. Een meerderheid van de niet-westerse vrouwen blijft wel aan het
werk na het eerste kind.
Niet-westerse migranten zijn minder tevreden over hun woonsituatie en
over de omgeving waarin zij wonen dan autochtone Nederlanders. Vooral
Marokkaans-Nederlandse gezinnen wonen vaak in een flat. Dat er in etnisch
diverse buurten minder sociale cohesie wordt ervaren dan in andere
buurten, komt voor een groot deel doordat er meer mensen wonen die zich
in een achterstandspositie bevinden. De lagere woonkwaliteit verklaart ook
deels waarom migranten vaker verhuizen dan autochtone Nederlanders.
Conclusies
Er is een grote diversiteit tussen de herkomstgroepen in de manier waarop
het gezinsleven vorm krijgt. Vergeleken met de situatie van autochtoon
Nederlandse ouders zijn de omstandigheden waarin migrantenouders en
hun kinderen leven beduidend ongunstiger.
De tweede generatie neemt een tussenpositie in. De tweede generatie
ouders is relatief jong en heeft vaak jonge kinderen en het opleidingsniveau
is beduidend hoger dan de eerste generatie, al blijft de achterstand ten
opzichte van de autochtone Nederlanders nog groot.
,Ghorasi (2003): Multiple identities between continuity and change, the
narratives of Iranian woman in exile
The main focus of this comparative research was to understand the impact
of the new countries on the ways that they told stories about the past,
present, and future. The most striking outcome was that these leftist
political activists, with their relatively common pasts, position themselves
completely different in their new countries. The women in the Netherlands
felt excluded, felt strongly nostalgic about Iran and positioned themselves
exclusively as Iranian. The women in Los Angeles felt a sense of belonging
in the new society and positioned themselves in a hybrid way by calling
themselves Iranian-Americans. The focus in this paper will be on the impact
of the discursive space in both countries on the ways that the narratives of
these women are constructed. The term ‘discursive space’ refers to
discussions on migration related to national identity and the ways that it
stimulates or limits multiple positioning of these women.
The past and the present in the narrative of life
Applying the concept habitus to the concept of identity raises two points.
Firstly, people do not change their identities freely. This change happens
through negotiations that include both past and present settings and
involves elements of change and continuity. Secondly, people do not always
choose identity consciously. Habitus works as deeply rooted schemata that
give direction to the ways people act and think. To show the impact of the
, embodied past on the narrative of the self, the focus will be on the element
of continuity on two levels; political and cultural/social habitus of the past.
The women of this research
Their involvement within leftist political organizations and their experiences
during the years of freedom and the years of suppression changed these
women in four significant ways:
1. Political revolutionary training made these women fighters.
2. The women could no longer be satisfied with a simple life bereft of
higher ideals. For many, new ideals have replaced old political ones.
3. The women’s view of internationalism reflected the impact of old
socialist ideas.
4. Revolutionary training in self-critique sessions in addition to the
painful experiences of the past made these women very self-critical.
The present; experiences in two countries
The political, cultural, and social activities of Iranians living in the
Netherlands are limited: one cannot speak of a strong Iranian community.
The opposite is true in California; 200.000 Iranians contribute to a large
Iranian network and attendant activities. The women in the Netherlands felt
like strangers and were afraid of the future. The women in Los Angeles felt
that they belonged in their new country.
Discoursed on migration and national identity in the Netherlands
Although the activists were positive about the Dutch people at first, they
became frustrated later on. In the Netherlands, migration is generally
perceived as temporary rather than permanent. The host county’s
expectations of migration as temporary can create mixed feelings toward
the migrant when the process of migration changes to a more permanent
one. The context of a temporary vision of migration keeps political refugees
from facing the reality that return is not always possible. Considering
migrants as guests means that they do not belong in the society. In this
way, this temporary discourse of migration has a close link to the discourses
around national identity. By the thickness of the Dutch national identity,
Ghorasi means a common understanding of Dutchness based on color,
‘roots’, and certain codes of behaviour that exclude difference. This leads to
a process of exclusion and sets up a dichotomous relationship between us
‘the Dutch’ and them ‘the others’. The perception of migration as a
temporary phenomenon, a thick notion of Dutchness that stimulates us-
them dichotomies, combined with a negative image of Middle Eastern
migrants in general and women in particular make Iranian women strangers
in Dutch society. Once Iranians become part of this process of othering,
they contribute to it by seeing the Dutch as the others. They start to see the
Dutch as being cold, distanced and stingy, and start to see the Netherlands
as an undesirable country.