INTERCULTURELE PEDAGOGIEK
BELANGRIJKE INFORMATIE
COLLEGE 1
Cultuur en opvoeding: een introductie
Bucx et al. (2015), Ghorasi (2003), Harkness & Super (1986), Keller (2003)
Cultuur en cultuurbegrip
Cultuur is een gedeeld systeem van kennis en betekenisgeving. Cultuur is
ook de gedeelde werkelijkheid over wat goed is voor een kind. Enculturatie
is het aanleren van cultuur en dit kan expliciet en impliciet, verbaal en non-
verbaal zijn. Tussen culturele transmissie en gezin vindt een wederzijdse
beïnvloeding plaats: culturen hebben gezinnen nodig om doorgegeven te
worden; gezinnen hebben cultuur nodig om aan te geven wat ze willen
doorgeven aan hun kinderen. Er zijn grote culturele verschillen; in de VS is
seks ‘gevaarlijk’ voor jongeren, in Nederland is het redelijk normaal.
Ecologisch model Bronfenbrenner
Allerlei factoren kunnen van invloed zijn op het opgroeien van een kind. In
het microsysteem de directe omgeving (familie), in het mesosysteem het
geheel van microsystemen (school, crèche), in het exosysteem de sociale
structuren rond een gezin (buurt, netwerk ouders) en in het macrosysteem
de indeling van de samenleving (onderwijssysteem, religie).
Developmental niche Harkness & Super
Een model van Whiting presenteert wat cultuur doet met opvoeding. Hij
stelt dat er een ‘sociaalhistorische ontwikkeling is in een samenleving, die
invloed heeft op de manieren van opvoeden en verzorgen die samen leiden
tot ‘semi’-permanente effecten op de leden van een samenlevingen, en die
effecten manifesteren en projecteren zich als uitingen in onze samenleving
en creëert een systeem van betekenisgeving’. Een kritiek hierop is dat deze
cyclus ook andersom kan gaan; kenmerken van de samenleving kunnen ook
invloed hebben op de opvoeding.
Het developmental niche spitst zich toe op de culturele dimensies van de
omgeving waarin kinderen opgroeien aan de hand van drie subsystemen;
1. Settingen; de fysieke en sociale settingen waarin een kind leeft
bepalen welke verzorgers er zijn en in wat voor omgeving het kind
zich bevindt. (Harkness & Super → moederlijke nabijheid en hut in
Kenia).
2. Gewoonten verzorging opvoeding; de gewoontes van verzorging en
opvoeding zijn de gedragsstrategieën om met kinderen van een
bepaalde leeftijd om te gaan. (Keller → motorische stimulatie, weinig
calorieverbruik in Kameroen).
, 3. Psychologie ouders; de psychologie van de ouders bepalen de
culturele denkmodellen voor de opvoeding, hieruit putten ouders
inspiratie. (Harkness & Super noemen dit ‘parental ethnotheories’.
Opvoedingsdoelen in Kenia en Kameroen zijn gehoorzaamheid en
verantwoordelijkheid, opvoedingsdoelen in Duitsland zijn initiatiefrijk,
verbaal sterk en uniek zijn).
Pediatrische en pedagogische opvoedingsstijl
Bij een intentionele opvoeding is bewust leren en cognitief ontwikkelen
belangrijk → kennisgerichte samenleving. Bij een situationele opvoeding is
functioneel leren belangrijk voor praktische doeleinden → praktijkgerichte
samenleving. Dit is te onderscheiden in onderstaande opvoedstijlen.
In een pediatrische opvoedstijl is de ouder vaak direct en voortdurend in de
fysieke omgeving van het kind. Dit tempert het calorieverbruik. Ook werpt
het afhankelijkheid in de hand. Volgt het kind.
In een pedagogische opvoedstijl is de ouder gericht op autonomie voor het
kind. Initiatief is belangrijk. Er is niet altijd directe fysieke nabijheid.
Migratie en migranten in Nederland
25% van de bevolking in Nederland heeft een migratieachtergrond. Dit
heeft verschillende redenen:
Vluchten; dit kan omwille van geweld of het klimaat zijn.
Push/pull-theorie van migratie; migranten worden geduwd uit hun
eigen samenleving en getrokken naar een andere samenleving, vaak
uit economische overwegingen.
Livelyhood strategie; dit is meer een zienswijze. Sommige gezinnen
emigreren om inkomsten te genereren. De uitdaging is een
onderbroken opvoedsituatie → kinderen verdienen elders.
Integratie heeft primair betrekking op de participatie van migranten in
maatschappelijke instituties Ghorasi vraagt zich af of integratie en
acculturatie te maken hebben met het je thuis voelen in een land. Vier
factoren beïnvloeden integratieprocessen;
Sociale, demografische en culturele kenmerken bij migranten.
Het immigratiebeleid en de accommodatie van culturele verschillen.
Identiteitsconstructies van de ontvangende samenlevingen.
De kwaliteit van het contact met de mainstream samenleving.
Volgens Ghorasi heerst in de VS een dunne identiteit; je hoort er zomaar bij
(→ Iraanse vrouwen). In Nederland heerst een dikke identiteit; mensen
maken meer onderscheid tussen verschillende achtergronden.
Bucx et al (2015): Demografie en achtergrond
Ongehuwd samenwonen is bij Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders
gebruikelijk, en ongebruikelijk bij Turkse en Marokkaanse gezinnen.
Migrantenkinderen die ten minste één autochtone ouder hebben kunnen
hun weg vaak beter vinden in het onderwijs, maar hebben wel meer kans op
gescheiden ouders. Bij niet-westerse vrouwen komen tienergeboorten
tweeënhalf keer zo vaak voor als bij autochtoon Nederlandse vrouwen (2,5
, v. 1%). Kinderen met een niet-westerse achtergrond groeien 3,5 keer zo
vaak op in een arm gezin (33% Marokkaans, 23% Antilliaans, 15%
Surinaams, 8% Nederlands).
Ghorasi (2003): Multiple identities between continuity and change,
the narratives of Iranian women in Exile
Het toepassen van het concept habitus, dat een richting geeft aan de
manier waarop mensen denken en doen, presenteert twee punten. Mensen
kiezen hun identiteit niet vrijwillig en niet bewust. Er is geen uitgesproken
Iraans netwerk in Nederland, wel in Californië. Vrouwen in Nederland
voelen zich vreemdelingen, vrouwen in LA voelen zich thuis. In Nederland
wordt migratie als iets tijdelijks gezien. Hierdoor ontstaat er een dikke
identiteit in Nederland; er bestaat overeenstemming over het Nederlands-
zijn. Het gebrek aan elementen uit het verleden in het heden, samen met
ontwortelde gevoelens in Nederland draagt bij aan een ontwrichting tussen
de habitus van vroeger en het leven van nu. Er zijn twee niveaus van
discontinuïteit in het leven van de Iraanse vrouwen; een op het level van de
politieke habitus en de andere op het level van de culturele/sociale habitus.
Het bestaan van het verleden in het heden in LA draagt bij aan de perceptie
van Iraanse vrouwen als Amerikaanse vrouwen. In de VS heerst een ander
beeld van migratie; migranten zijn vaak hoger opgeleid. Ten tweede zijn
verplaatsing en immigratie diepgewortelde begrippen in de VS. Ten derde
heeft de inclusie van verschil door de worstelingen van Afro-Amerikanen
geleid tot een dunne identiteit waarin culturele verschillen wijdverbreid
aanwezig mogen zijn. Dus; de erkenning van een hybride identiteit in relatie
tot het concept van de zelf waarin het verleden en het heden aan elkaar
verbonden zijn hangt af van sociale inclusie.
Keller (2003): Socialization for Competence: Cultural Models of
Infancy
Aan de ene kant zijn er opvattingen over competentie die individuele
vaardigheden, teelt van de individuele geest, ontdekking en persoonlijke
prestaties benadrukken. In een andere visie is competentie morele zelfteelt,
een sociale bijdrage, die individuele viering van prestaties ontmoedigt. Het
apprentice model van de kindertijd hoort bij de onderling afhankelijke visie
op competentie, die materiële en emotionele onderlinge afhankelijkheid in
de idealen van harmonie, respect en acceptatie van hiërarchie op basis van
leeftijd en geslacht weerspiegelt. Warmte is essentieel. In deze cultuur is
het niet logisch om de mond van een baby met een hand af te vegen of om
een kind een tijdje te laten huilen. In deze visie zullen kinderen niks leren
als het ze niet geleerd wordt. Kinderen moeten vaak zo snel mogelijk
zelfstandig zijn.
Het equality model van de kindertijd hoort bij de onafhankelijke visie op
competentie. Er wordt gefocust op
vroege zelfregulatie. Soms zijn
baby’s alleen en er wordt gefocust