NEUROPSYCHOLOGIE BELANGRIJKE
INFORMATIE
COLLEGE 1
HOOFDSTUK 1: DE ONTWIKKELING VAN NEUROPSYCHOLOGIE
Gedrag
Neuropsychologie bestudeert de relatie tussen hersenen en gedrag. Gedrag
is onbewust, heeft een doel en een functie, is niet altijd uitwendig, is een
reactie op de omgeving en wordt bepaald door het endocriene systeem en
het zenuwstelsel. Het varieert in complexiteit, automatisme en erfelijkheid.
Historische visies
Oudheid → het hart versus het brein.
Middeleeuwen en renaissance → op observatie gebaseerde
neuroanatomie.
17e eeuw → begin van moderne wetenschap en het brein (dualisme).
18e eeuw → elektriciteit van het brein.
19e eeuw → lokalisatie van functies (bepaalde hersengebieden).
19e eeuw → evolutie, genen en gedrag (geen rol voor de geest).
20ste eeuw → neurotransmitters, psychofarmaca, kraken DNA-codes
(hersenfuncties).
21ste eeuw → neuroscience; intensievere samenwerking
(hersenscantechnieken).
HOOFDSTUK 2: ONDERZOEK NAAR DE OORSPRONG VAN HET
MENSELIJK BREIN EN GEDRAG
Ontstaan van complexer brein
Ons brein is gegroeid door een combinatie van mutaties in de genen, de
omgeving en voedsel. Achtereenvolgens zijn de pariëtaalkwab (plannen
acties), occipitaalkwab (visuele functies) en frontaalkwab (executieve
functies) gegroeid. Mensen hebben relatief grote hersenen ten opzichte van
ons lichaam, dit maakt ons ‘slim’; wij hebben het meest efficiënte gedrag.
Dieren kunnen gebruikt worden om hersenfuncties te achterhalen, al is
vergelijken soms lastig.
Relaties die elkaar beïnvloeden
Relatie 1, genotypen ouders en genotype kind; genetisch materiaal
wordt doorgegeven via chromosomen en veroorzaken soms genetische
afwijkingen of ziektes.
Relatie 2, genotype en fenotype kind; niet al je genen komen tot
uiting, hier kun je niets aan doen.
Relatie 3, omgeving en fenotype van kind; de omgeving kan bepaald
gedrag stimuleren, vandaar dat training en oefening belangrijk is voor
het ontwikkelen van de hersenen.
, Relatie 4, fenotype en omgeving van kind; mensen scheppen actief
hun eigen omgeving, ze kiezen een omgeving die hun interesses,
talenten en persoonlijke kenmerken ondersteunen.
HOOFDSTUK 7: HERSENACTIVITEIT IN KAART BRENGEN
Het elektrische brein
Meer activiteit is niet noodzakelijk meer actie, want je brein kan actief een
actie remmen. Er zijn verschillende manieren ontwikkeld om breinactiviteit
te meten:
Single-cell activity; met een naald kon men observeren of een cel wel
of niet aan het vuren was.
EEG (elektro-encefalogram); elektrode op de schedel meet activiteit →
slaapcyclus of voorlopers van epileptische aanvallen. In EEG’s kunnen
ERP’s (Event-Related Potentials) worden onderscheiden; er ligt al een
actie klaar (readiness potential) na 300ms, waarop een stimulatie
volgt. Misschien kunnen we alleen ‘ja’ of ‘nee’ zeggen tegen onze
hersenen.
Statische imaging; meet geen activiteit maar meer structuur → X-ray
op het vliegveld of CT.
PET; radioactieve zuurstof injecteren in de bloedcirculatie →
computer achterhaalt beschadigde gebieden door een tekort aan
zuurstof.
fMRI; achterhaalt de locatie van bewegende hydrogene protonen door
de elektrische stroom die hun beweging genereert te achterhalen →
vindt regionale verschillen in bloedstroom geassocieerd met
hersenactiviteit.
DTI; sporen de bewegingen van watermoleculen op om een beeld te
vormen van hersentrajecten → Wat gaat er door je hersenen als je een
bepaald woord hoort? Wat doen mensen met bepaalde input?
Breinstimulatie
Met Transcranial Magnetic Stimulation kun je de elektrische signalen van
de hersenen kort onderbreken of stimuleren met een magneet → extreem
activerende gebieden kunnen geremd worden.
HOOFDSTUK 1: DE ONTWIKKELING VAN NEUROPSYCHOLOGIE
De brein-theorie
Neuropsychologie wordt vooral beïnvloed door de breintheorie (brein is de
bron van gedrag) en de neurontheorie (neuronen/zenuwcellen zorgen voor
breinactiviteit).
De hersenen bestaan uit de neurale buis gevuld met hersenvloeistof (CSF),
omringd door de neocortex met gyri en sulci. Commissuren verbinden de
twee hersenhelften. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en
de ruggengraat. Het perifere zenuwstelsel omvat zenuwvezels en bestaat
uit het somatische zenuwstelsel (SNS → externe wereld) en het autonome
zenuwstelsel (ANS → interne wereld). Beide stelsels hebben sensorische en
,motorische paden, maar die van de ANS zijn minder verbonden met het
CNS, waardoor we hier minder van voelen.
Perspectieven op brein en gedrag
Aristotales presenteerde het mentalisme en stelde dat de psyche
verantwoordelijk is voor gedrag. Deze is nonmaterieel en zit in het hart. Het
dualisme van Descartes stelt dat lichaam en geest apart van elkaar bestaan
maar wel met elkaar kunnen interacteren. Hier ontstaat het lichaam-geest-
probleem. Darwin’s idee van materialisme houdt in dat rationeel gedrag
volledig kan worden verklaard door de werking van het zenuwstelsel.
Tegenwoordig hebben we het over de functies van het brein als we spreken
van een ‘geest’.
Breinfunctie: inzichten vanuit hersenschade
De theorie lokalisatie van functie stelt dat specifieke hersengebieden
specifieke gedragingen coördineren. De theorie lateralisatie van functie
stelt dat een hersenhelft functies kan uitvoeren die de andere hersenhelft
niet kan uitvoeren. Doordat de hersenen zo plastisch zijn kunnen veel
verloren vaardigheden alsnog (deels) gecompenseerd worden. Hughlings-
Jackson presenteert het idee van hiërarchische organisatie, dat inhoudt dat
functies in meerdere hersengebieden serieel en hiërarchisch georganiseerd
zijn.
Personen met Broca aphasia hebben een bewegingsprobleem,
personen met Wernicke aphasia hebben een begripsprobleem.
Alexia (woordblindheid) volgt vanuit een onderbreking tussen de
visuele gebieden en Wernicke’s gebied, apraxia volgt vanuit een
onderbreking van motorische en sensorische gebieden.
Personen met visuele-vorm agnosie hebben schade aan de ventrale
stroom voor object-identificatie en kunnen horizontale niet van
verticale lijnen scheiden.
Personen met visuele ataxie hebben schade aan de dorsale stroom
voor object-actie en kunnen objecten wel beschrijven maar niet
vastpakken.
De neurontheorie
Neuronen bestaan uit een cellichaam, een axon en veel dendrieten, worden
ondersteund door glia die ze stevigheid en voeding bieden en produceren
ons gedrag en bepalen de breinplasticiteit. Er wordt nog onderzoek gedaan
naar topografische organisatie, maar Transcranial Magnetic Stimulation
(TMS) kan hier mogelijk bij helpen. Een synaps geeft elektrische signalen
vrij die de volgende cel beïnvloeden.
Bijdragen aan neuropsychologie vanuit verbonden
onderzoeksgebieden
Elementen uit neuro-operatie (trephination), psychometrie en statistische
evaluatie (IQ), structurele hersenscantechnieken (CT) en functionele
, hersenscantechnieken (PET, MRI, DTI) hebben bijgedragen aan de huidige
kennis in de neuropsychologie.
HOOFDSTUK 2: ONDERZOEK NAAR DE OORSPRONG VAN HET
MENSELIJK BREIN EN GEDRAG
Menselijke oorsprong en het ontstaan van grotere hersenen
Wetenschappers proberen evolutie te reconstrueren aan de hand van
archeologisch (Skeletten), biochemisch en genetisch (Aminozuren en DNA)
en gedragsmatig (Cultuur) onderzoek. De Homo Sapiens is ongeveer
200.000 jaar geleden ontstaan in Afrika en is sinds 18.000 jaar de enige
menselijke soort. Je kunt relatieve hersengrootte meten door hersengrootte
met lichaamsgrootte te vergelijken (Encephalization Quotient) en door
hersencellen te tellen. Mensen hebben een relatief grote EQ en de meeste
hersencellen van alle dieren. Er zijn vier verklaringen waarom onze
hersenen zo snel gegroeid zijn: klimaatverandering (aanpassen vereist
complexe hersenen), primatenleefstijl (fruit vinden is moeilijker dan alles
eten), breinkoeling (efficiënte bloedstroom) en neotonie (langzamere
rijpingssnelheid). Opmerkelijk bij binnen-soort vergelijkingen van de
hersenomvang is dat IQ verandert door individuele vaardigheden en dat er
cultuur bestaat.
Vergelijkend onderzoek in neuropsychologie
Er worden drie soorten onderzoek uitgevoerd op dieren: onderzoek om de
standaardmechanismen van de hersenen te achterhalen, onderzoek waarbij
dierlijke modellen gebruikt worden om op te experimenteren en onderzoek
naar gedragsmatige evolutie.
Genen, omgeving en gedrag
De epigenetica bestudeert hoe en in welke mate genen tot uiting komen.
Mutaties kunnen ontstaan in autosomen (1 t/m 22) en
geslachtschromosomen (23). Een allel kan dominant of recessief zijn, en bij
codominantie komen beide allelen tot uiting. Een mutatie kan een single
nucleotide polymorphism (SNP) zijn of een copy number error; mutaties
variëren in grootte. Door genetische manipulatie kan het complete genoom
bewerkt worden. Verder dragen fenotypische plasticiteit en de
epigenetische code bij aan verschillen tussen mensen.
Tay-Sachs ziekte is een recessieve ziekte die beroertes, blindheid en
afnemende motorische en mentale vaardigheden bij baby’s
veroorzaakt.
Huntington is een dominante erfelijke ziekte die onvrijwillige
bewegingen, geheugenverlies en complete afname van gedrag
veroorzaakt.
Down Syndroom en Edward Syndroom worden veroorzaakt door kopie
van een chromosoom.
HOOFDSTUK 7: BREINACTIVITEIT IN KAART BRENGEN
Elektrische breinactiviteit opnemen