Juridisch kader
De eis van de officier van justitie in eerste aanleg was een gevangenisstraf voor de duur van
zeven jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarentegen heeft de raadsman
subsidiair bepleit dat de verweten gedragingen en feiten niet aan de verdachte kunnen
worden toegerekend en om die reden ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Bovendien heeft de raadsman bepleit dat de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor
de duur van één jaar de beste oplossing is. Uiteindelijk heeft de rechter doodslag en poging
tot doodslag strafbaar verklaard en is de verdachte, in eerste aanleg, veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de
rechter,als maatregel, terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
opgelegd. 1
Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep
ingesteld. De verdachte was het niet eens met de opgelegde ter beschikkingstelling met
bevel tot verpleging. Terugblikkend naar de eis van de officier van justitie in eerste aanleg
heeft de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte zal
veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal de terbeschikkingstelling van verdachte met
verpleging van overheidswege gevorderd.2 Daarentegen heeft de raadsman in hoger beroep
betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van doodslag en poging tot
doodslag, omdat hij vindt dat de geweldsuitbarsting en de gevolgen daarvan niet aan de
dader verweten kunnen worden. Het delirium was veroorzaakt door het gebruik van
antidepressiva in combinatie met een genetische afwijking. Bovendien heeft de raadsman
1
Rb. Oost-Brabant 4 juli 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:3477.
2
Hof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:132.
, bepleit dat aan de verdachte geen hogere straf zal worden opgelegd dan door de rechtbank
opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, althans dat in ieder geval geen
hogere straf zal worden opgelegd dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, zodat
oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden nog mogelijk is. In
hoger beroep heeft het hof hetzelfde vonnis uitgesproken, namelijk dat het ten laste gelegd
feit, doodslag en poging tot doodslag, is bewezen. Bovendien heeft het hof wederom als
maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeelt tot zeven jaar gevangenisstraf in plaats
van vier jaar.
2.1. Is het tenlastegelegde feit bewezen?
Nadat de rechter de vier formele vragen van art. 348 Sv heeft beantwoord, gaat hij over naar
de behandeling van de materiële vragen van art. 350 Sv. De eerste materiële vraag luidt als
volgt: ‘is het tenlastegelegde feit te bewijzen?’. Het bewijs dat de verdachte het
tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter alleen worden aangenomen als hij
daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de
overtuiging heeft gekregen.3 De bewijsmiddelen die de rechter voorhanden had, waren de
verklaringen van de dochter en de zoon van de verdachte, de verklaring van de verdachte
zelf, schriftelijke bescheiden en verklaringen van deskundige. Al deze bewijsmiddelen
worden op grond van art. 339 lid 1 Sv erkend als wettige bewijsmiddelen. Op grond van art.
344 lid 1 onder 4 Sv wordt onder schriftelijk bescheiden verstaan: verslagen van
deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken
van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hen
leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is. Er is sprake van een schriftelijke
bescheiden aangezien er deskundigenrapporten aanwezig zijn. Daarnaast is op grond van
art. 343 Sv sprake van verklaring van deskundigen, omdat op terechtzittingen van het hof
een toxicoloog, psychologen, psychiaters, arts/klinisch farmacoloog en een arts/forensisch
medisch onderzoeker zijn gehoord. Bij de bewezenverklaarde feiten, doodslag en poging tot
doodslag is het woord ‘opzettelijk’ essentieel, omdat opzet moet worden bewezen, wil de
rechter naar de tweede materiële vraag gaan. Zoals eerder vermeld heeft de raadsman in
hoger beroep betoogd dat de verdachte van doodslag en poging tot doodslag dient te
worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet had bij het doden van zijn echtgenote en hun
zoon. Bovendien heeft de verdachte de feiten gepleegd terwijl hij in een toestand van toxisch
delirium verkeerde. Als gevolg hiervan zou bij de verdacht een dwingend moorddadig
programmatuur zijn opgedrongen waartegen de verdachte zich niet kon verzetten. Volgens
het hof kan opzet in de weg staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in
de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.4
Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. Uit de getuigenverklaringen, van zowel de
dochter en de zoon van verdachte als de verdachte zelf, heeft het hof geleidt dat bij
verdachte ten tijde van zijn handelen in ieder geval enige inzicht heeft bestaan in de
draagwijde van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen en dat hij daarom opzettelijk heeft
gehandeld. Bovendien heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans
aanvaard dat zijn zoon als gevolg van zijn handelen, door het hoofd van zijn zoon tegen de
ruit te duwen of te gooien en hem met een keukenlade tegen het hoofd te slaan, zou kunnen
komen te overlijden. Kortom, het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
opzettelijk heeft gehandeld.
2.2. Is het feit te kwalificeren?
De tweede materiële vraag luidt als volgt: ‘is het feit te kwalificeren?’. De vraag ziet vooral op
het feit in welke wettelijke bepaling het bewezenverklaarde feit strafbaar is gesteld. De
rechter probeert bij deze vraag het tenlastegelegde en het bewezenverklaarde feit in verband
3
J.W.P. Verheugt, Inleiding in het Nederlandse recht, Amsterdam: Uitgeverij De Zuidas 2020, p. 509.
4
Hof ’s-Hertogenbosch 18 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:132.