Onderzoeks- en
Interventiemethodologie A
Hoofdstuk 1
Wetenschap gericht op het genereren van nieuwe kennis
Kennis
Instrumenteel: wat je vandaag leert, is morgen bruikbaar
Conceptueel: je doet nieuwe inzichten waarvan je niet meteen ziet of ze bruikbaar zijn
Methodologie: de leer van de methoden; het begrijpen van het proces van onderzoek
Aspecten
- methoden
gaat over instrumenten die je er in kunt zetten
- Methodologie
hoe kunnen we verantwoorden dat alle instrumenten die we erin zetten de beste is
welke theorie zit erachter om die instrumenten in te zetten
Hoofdstuk 2: Kennis als product
2.1 wetenschap: kennis als product
Zuivere wetenschap wetenschapper is nieuwsgierig naar de kennis omwille van de kennis zelf, los
van de vraag of het ergens voor gebruikt kan worden
Toegepaste kennis kennis toegepast om oplossingen te verzinnen
Soorten kennis
- Beschrijvende (conceptueel/zuiver): wat iets is
- Verklarende (conceptueel/zuiver): waarom het zo werkt
o “Donder is het gevolg van een elektrische ontlading”
de term ‘gevolg’ verwijst naar causaliteit en dus een verklaring
- Voorschrijvende/prescriptieve: hoe iets veranderd kan worden
o Of voorschrijvende kennis ook wetenschappelijk is, bestaat discussie over
2.2 Kennis als product: begrippen, uitspraken en theorieën
Een hiërarchisch geordende set van basisbegrippen in een bepaald wetenschapsgebied = taxonomie
Begrippen kunnen worden onderverdeeld in:
- Individueel en universeel
o Individueel: begrippen verwijzen naar één bepaald voorwerp of object
o Universeel: begrippen verwijzen naar een klasse van objecten
Met behulp van universele begrippen worden categorieën gemaakt
- Nomothetisch en idiografisch
o Nomothetisch: Uitspraken die wetgevend zijn; algemene regels gelden
“Altijd als X het geval is, zal ook Y het geval zijn”
, o Idiografisch: wetenschapsopvatting waarbij alles uniek is; onderzoekers benadrukken
het individuele
- Empirisch en niet-empirisch
o Empirisch: verwijzen naar iets dat direct in de werkelijkheid waarneembaar is
Zintuigelijke waarneming
o Niet-empirisch: verwijzen naar iets dat niet direct waarneembaar is
Logische/mathematische begrippen komen los van de waarneming tot
stand: niet-ervaringsgebonden begrippen
Hypothetische begrippen veronderstellen het bestaan van iets, die
voornamelijk bedoeld zijn om empirische verschijnselen te verklaren
Intelligentie/zwaartekracht/snelheid/sociale klasse
Soorten uitspraken
- Singulier, particulier, universeel onderscheid in bereik/domein
o Singulier: uitspraken hebben betrekking op één object
o Particulier: tussen singulier en universeel in; betrekking op een beperkt aantal
objecten; ‘sommige-uitspraken’
o Universeel: gelden voor alle objecten/subjecten in een categorie
Alle gevallen dienen te worden onderzocht, om na te gaan of de uitspraak
waar is
Men werkt meestal met een steekproef uit een populatie
- Analytische en synthetische
o Analytische: uitspraken waarvan je niet kunt na gaan of ze waar of onwaar zijn door
middel van empirische waarneming
Uitspraak is waar op grond van zijn logische vorm, en worden ook wel
logische of tautologische uitspraken genoemd
“Een driehoek heeft drie zijden”
A-priori uitspraken; uitspraken zeggen niets over de empirische werkelijkheid
o Synthetische: uitspraken die verifieerbaar of empirisch toetsbaar dienen te zijn
Uitspraak zegt iets over de werkelijkheid en alleen via waarneming is na te
gaan of de uitspraak juist is of niet
A-posteriori uitspraken; naderhand
- Feitelijke en normatieve uitspraken
o Feitelijk: hebben betrekking op een feitelijke situatie of ontwikkeling
(on)waarheid kan vastgesteld worden
“Politici houden zich in het algemeen aan de wet”
o Normatief: uitspraken spreken een waardeoordeel uit
(on)waarheid kan niet vastgesteld worden
“Politici dienen zich strikt aan de wet te houden”
- Statische en dynamische
o Statisch: betrekking op één moment in de tijd
“het regent nu”
Retroperspectief: statische uitspraak over het verleden
Prosperspectief: statische uitspraak over de toekomst
Comparatief-statisch: vergelijking tussen twee tijdstippen
o Dynamisch: uitspraak geeft een verandering in de tijd weer op meer dan twee
momenten
, - Beschrijvende en verklarende
o Beschrijvende: uitspraken geven aan wat iets is, hoe iets is
o Verklarende: uitspraken geven aan waarom iets is zoals het is
o Voorschrijvende: uitspraken die zeggen wat je zou moeten doen om een bep.
Situatie te veranderen (normatieve)
Het deductief-nomologische model (D-N)
Een van de invloedrijkste modellen van verklaring deductief-nomologische model
- Deductief: het explanandum wordt logisch afgeleid uit het explanans
- Nomologisch: ten minste één van de premissen heeft een wetmatig karakter
Een deductief-nomologische verklaring redeneert van het algemene naar het specifieke, waarbij het
voorkomen van ten minste één wetmatigheid essentieel is
Voorbeeld:
Als water verhit wordt tot 100*C gaat het koken (wet) explanans
Dit water wordt verhit tot 100*C (Conditie)
Dit water kookt (inference) Explanandam
Het explanas legt uit/verklaart en het explanandum is hetgeen dat verklaard moet worden
Het explanans bestaat uit twee onderdelen/premissen:
- Algemene wet
- Een conditie
o Het weglaten van de algemene wet, leidt tot een incomplete verklaring
Empirische wetenschap
Empirische wetenschap moet zich vooral richten op feitelijke en beschrijvende uitspraken
Het doel van wetenschap is het opstellen van universele wetmatigheden met grote reikwijdte. Bij die
wetmatigheden gaat het om samenhangen tussen verschijnselen, omdat alleen samenhangen tot
verklaringen kunnen leiden
Uit feiten worden dingen verklaard, uit premissen kunnen dingen voorspeld worden
Inductief-statische model (I-S)
Veel regelmatigheden hebben een waarschijnlijkheidskarakter.
Je stelt een ‘wetmatigheid’ op, op basis van een inductief principe: in een aantal individuele gevallen
(singuliere uitspraken) concludeer je tot een algemene bewering (universele uitspraak)
Bij het I-S model is er geen sprake van een deterministische wetmatigheid, maar een probabilistische
(%)
De kans op genezing van streptokokkeninfectie, gegeven dat men penicilline slikt, is 90%
Jan heeft een streptokokkeninfectie en slikt penicilline (conditie)
De kans dat jan geneest van de infectie is 90% (gevolgstrekking)
2.3 Theorie en hypothese
Theorie:
- Logisch en consistent geheel van uitspraken die dienen om een bepaald verschijnsel of
fenomeen te beschrijven/verklaren
, - Een gedachteconstructie die bedoeld is om een aantal empirische regelmatigheden te
verklaren door bepaalde mechanismen aan te nemen, die op hun beurt niet empirisch
observeerbaar zijn
- Een verzameling onderling samenhangende uitspraken die een beschrijving en verklaring
geeft van een bep. Verschijnsel
Een theorie is zelf niet empirisch verifieerbaar, maar er kunnen gevolgtrekkingen (hypothesen)
afgeleid worden die wel empirisch verifieerbaar zijn
Eisen theorie:
- Logische consistentie
- Inhoudelijke coherentie: moet samenhangend zijn
- Empirische correspondentie: als theorie is opgesteld, moet het wel mogelijk zijn om deze via
empirisch onderzoek te kunnen toetsen
- Spaarzaam: met zo min mogelijk ingrediënten een zo groot mogelijk domein te verklaren
Hypothese:
- Een veronderstelling die een beschrijving of verklaring voor een bepaald verschijnsel geeft
- Een afleiding van een concrete bewering uit een theorie die als basis dient voor een concreet
empirisch onderzoek
- Voorlopige aanname die men maakt om de logische of empirische consequenties van een
bepaalde aanname te kunnen testen
Hoofdstuk 3: wetenschap: het proces van
kennisverwerving
3.1 het trio inductie, deductie en abductie
Inductie
Inductie gaat van het bijzondere naar het algemene generalisatie van bevindingen: vanuit een
beperkt aantal waarnemingen leiden we een meer universele uitspraak af
Inductie kent 3 problemen:
1. Het ‘onbevangen’ waarnemen bestaat niet: het menselijk waarnemen wordt op allerlei
manieren beïnvloed
a. Opvattingen over de werkelijkheid die men heeft;
b. Begrippen waarmee we onze waarnemingen en ervaringen ordenen
2. Het misverstand dat via inductie wetmatigheden of theorieën min of meer automatisch
tevoorschijn komen
a. Via inductie kan men wel bep. Regelmatigheden of patronen zien, maar dat
veronderstelt ook de interpretatie van de kant van de waarnemer
3. Het inductieprobleem: hoe komen we via inductie tot zekere kennis?
a. Volledige inductie
i. Alle X zijn onderzocht;
Alle onderzochte X hebben eigenschap Y;
Conclusie: alle X hebben Y
ii. Niet erg informatief we wisten de conclusie eigenlijk al; dus het is niet
meer dan een opsomming. Maar de kennis is wel zeker
b. Onvolledige inductie
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper bentecerpentier. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.