Embryologie en bevalling
De ontwikkeling begint bij de bevruchting, of conceptie, wanneer de mannelijke en de vrouwelijke gameten
versmelten. We kunnen de ontwikkeling in verschillende perioden verdelen:
• De prenatale ontwikkeling, bestaande uit:
◦ De embryonale ontwikkeling: de eerste twee maanden na de bevruchting.
◦ De foetale ontwikkeling: begint aan de start van de negende week en gaat door tot aan de geboorte.
• De postnatale ontwikkeling: begint bij de geboorte en gaat door tot de volwassenheid, het stadium van de
volledige ontwikkeling of voltooide groei.
De bevruchting
Bij de bevruchting versmelten twee haploïde gameten - een secundaire oöcyt en een spermacel - met elkaar,
waarbij een bevruchte eicel of zygote ontstaat met 46 chromosomen.
Hoewel voor het fysieke proces van
de bevruchting slechts één enkele
spermacel met de membraan van
de eicel in contact hoeft te komen,
moet deze spermacel eerst door de
corona radiata heen dringen. De
spermacel bevat verschillende
enzymen die deze corona radiata
afbreken. Tientallen spermacellen
moeten hun enzymen afgeven
voordat er een opening ontstaat in
de corona radiata. Zodra de
membranen van eicel en spermacel
met elkaar in contact komen,
beginnen ze te versmelten,
waarmee de activering van de eicel
in gang wordt gezet. Als de
membranen versmelten, dringt de
gehele spermacel het cytoplasma
van de eicel binnen.
De gestatie
De periode waarin de prenatale ontwikkeling plaatsvindt, wordt de periode van gestatie, of zwangerschap,
genoemd. De gestatie duurt negen maanden en vindt in de uterus plaats. De prenatale ontwikkeling wordt in
drie trimesters ingedeeld;
1. Het eerste trimester is de periode van de embryonale en vroege foetale ontwikkeling. Tijdens deze
periode ontstaan alle belangrijke orgaanstelsels. Klievingsdelingen (en vorming van de blastocyste),
innesteling, placentatie en embryogenese zijn de belangrijkste gebeurtenissen van het eerste trimester.
2. In het tweede trimester vindt vooral de ontwikkeling van organen en orgaanstelsels plaatst tot deze bijna
zijn volgroeid.
3. Het derde trimester wordt gekenmerkt door een snelle groei van de foetus. Vroeg in het derde trimester
worden de meeste van de belangrijkste orgaanstelsels volledig functioneel.
, Meerlingen
Twee-eiige tweelingen (dizygoot) ontstaan wanneer twee eicellen tegelijkertijd worden bevrucht, waardoor
twee afzonderlijke zygoten worden gevormd.
Eeneiige tweelingen (monozygoot) ontstaan wanneer blastomeren vroeg tijdens de klievingsdelingen splitsen
of wanneer de embryoblast zich voor de gastrulatie splitst.
Als de splitsing van de blastomeren of an de kiemschijf niet volledig is, kan een siamese tweeling ontstaan.
Het eerste trimester
Klievingsdelingen zijn celdelingen die
onmiddellijk na de bevruchting beginnen. Bij dit
proces worden steeds meer genetisch identieke
dochtercellen gevormd die elk steeds kleiner
worden, de blastomeren, wlke uiteindelijk de
blastocyste vormen. De blastocyste bestaat uit
de trofoblast en de embryoblast. Uit deze laatste
zal uiteindelijk het embryo ontstaan. Als de
blastocyste volledig is ontwikkeld, maakt hij
contact met het endometrium. Op dat moment
stoppen de klievingsdelingen en begint de
innesteling.
De innesteling begint wanneer het oppervlak van de blastocyste
dat het dichtste bij de embryoblast ligt, zich hecht aan de
bekleding van de uterus. In de meeste gevallen vindt de
innesteling plaats in de fundus of elders in de baarmoeder. Bij een
ectopische zwangerschap vindt de innesteling niet in de
baarmoeder plaats, maar ergens anders, bijvoorbeeld in een van
de oviducten. Deze zwangerschappen leveren geen
levensvatbaar embryo op en zijn mogelijk levensbedreigend voor
de moeder.
Tijdens de innesteling vindt onder andere plaats:
• Vorming van de amnionholte; een met vloeistof gevuld
compartiment.
• Gastrulatie; het cellulaire proces dat de kiemlagen (ectoderm,
endoderm en mesoderm) vormt. Gastrulatie produceert een
ovaal, drielagig blad dat de kiemschijf wordt genoemd. Deze
kiemschijf zal het embryo vormen.
• De vorming van de vruchtvliezen; de vruchtvliezen (de
dooierzak, het amnion, de allantoïs en het chorion)
ondersteunen de ontwikkeling van embryo en foetus.
Placentatie of placentavorming vindt plaats wanneer bloedvaten
ontstaan in het chorion rond de buitenkant van de blastocyste.
De placenta is een tijdelijke structuur in de baarmoederwand die
een plaats biedt voor uitwisseling van componenten tussen de
bloedsomloop van de foetus en de moeder.
Aanvankelijk is de gehele blastocyste door chorionvlokken
omgeven. Het chorion blijft groeien en zet uit als een ballon
binnen het endometrium; tegen week vier zijn het embryo, het
amnion en de dooierzak opgehangen binnen een groeiend, met
vocht gevuld compartiment. Tegen het einde van het eerste
trimester komt het embryo verder van de placenta af te liggen.
Tegen week tien drijft de foetus vrij binnen de amnionholte. De
foetus blijft met de placenta verbonden via de navelstreng, die de
allantoïs, de bloedvaten naar de placenta en de dooiersteel bevat.