100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Psychometrie en Besliskunde €10,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Psychometrie en Besliskunde

 40 keer bekeken  0 keer verkocht

Een uitgebreide samenvatting van de stof van psychometrie en besliskunde. Zelf geleerd middels deze samenvatting en een 8 behaald.

Voorbeeld 4 van de 37  pagina's

  • 2 februari 2022
  • 37
  • 2021/2022
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (36)
avatar-seller
agerrits080402
Samenvatting Psychometrie en Besliskunde
HC1
Besliskunde = onderzoek naar kwaliteit van oordelen/beslissingen en beslisproces: descriptief,
normatief en prescriptief
Psychometrie = onderzoek naar kwaliteit van meetinstrumenten door analyseren van antwoorden
van personen
3 hoofdvragen:
1. Betrouwbaarheid: hoe goed meet ik? Meet ik het goed?
2. Validiteit: wat meet ik? Meet ik het goede?
3. Normativiteit: interpreteer ik de uitkomsten op de juiste wijze en neem ik de juiste
beslissing?
Besliskunde 3 benaderingen:
1. Descriptief = beschrijven wat mensen doen
2. Normatief = aangeven hoe het zou moeten
3. Prescriptief = recepten (systematisch te werken gaan/stappenplan) om norm te benaderen
Fouten maken bij beslissingen  heuristieken and biases
1. Representativiteit = beoordelen van waarschijnlijkheid dat A en B is op basis van
representatief lijkt A voor populatie B is  lucy is goed in rekenen. Denk je dat lucy een
schilder is of dat lucy een schilder is die erg goed kan pokeren. Bijna iedereen denkt het 2e
maar dit is onjuist, de kans op 1 is veel groter omdat het minder specifiek is. Hoe meer
condities hoe eerder wij het kiezen, we kiezen het omdat we een verband leggen tussen
poker en goed zijn in rekenen (intuitie) terwijl statistisch gezien het beter is om 1 te kiezen
(hier hoeft maar 1 antwoord goed te zijn en bij 2 moet zowel 1 goed zijn als het pokeren)
2. Beschikbaarheid
3. Verankering (8x7x6 hoger dan 6x7x8 geschat)
4. Confirmation bias: zoeken naar bevestigende informatie
5. Hindsight bias: achteraf met kennis lijken uitkomsten voorspelbaarder dan dat ze waren
6. Illusory correlation: zien van verbanden die niet bestaan
7. Overconfidence: overmatig vertrouwen in eigen kunnen

HC2
Kwantitatieve benadering: toetsen vs. Intuïtieve benadering:
klinisch (intuïtie)
In 1954 begon dit dilemma, hiervoor altijd intuïtief.
- Statische modellen meestal even goed of beter dan clinici
(Dawes, Faust, Meehl en Brunswik’s lensmodel)

, - Lensmodel neemt cues mee, op basis van cues trekken we een conclusie, maar soms
negeren we cues.
- Geen statisch model? Dan bootstrapmodellen
Echter is ieder mens uniek, statische modellen vergelijken met het
gemiddelde, maar niemand is gemiddeld. Doen clinici het beter als ze
niet uitgaan van een gemiddelde?
Cotan = beoordelingssysteem voor tests
 Goede cotan beoordeling (validiteit) staat los van goed gebruik van de
test (betrouwbaarheid)
Meettheorieën Klassieke testtheorie
X= T + E …………… waarbij T ware score is en E toevallige meetfout
Om betrouwbaarheid en validiteit te meten zijn verschillende testen.
Betrouwbaarheid:
- Test hertest betrouwbaarheid (correlatie 2 metingen)
- Test paralleltestbetrouwhaarheid (correlatie 2 metingen)
- Interne consistentie: Chronbach’s alpha
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid/overeenstemming: cohen’s kappa, ICC’s
Validiteit:
- Inhoudsvaliditeit
- Criteriumvaliditeit
- Concurrente validiteit
- Predictieve validiteit
- Begripsvaliditeit
- dimensionaliteitsonderzoek (PCA)
- multi-trait-multi-method matrix
- kwaliteit items

HC 3
Itemanalyse = analyseren van items op een test
- Uitlokkend vermogen/moeilijkheidsgraad
- Onderscheidend vermogen (hoe verschillen de items van elkaar  je moet niet 5x dezelfde
vraag stellen maar anders geformuleerd)
- Interitemcorrelaties (correlatie tussen de items)
Testitem vs toetsitem:
Test 2 of meer categorieën (likert-items/poly(cho)tome meer dan 2 categorieën) eens,
enigszins eens, neutraal, enigszins oneens, oneens bv.
Toets goede/foute antwoorden dichotome (2 categorieën)

,Toetsitems: items die een bepaalde vaardigheid/kennis meten (achievement test) en die juist of
onjuist beantwoord kunnen worden.
Kernvragen:
- Hoe moeilijk is een bepaald toetsitem?
Moeilijkheidsgraad (p), moeilijkheidsindex en afleiders
- In hoeverre discrimineert het item tussen personen
Rit/Rir en ICC
- In hoeverre past het item bij andere items
Correlatie (phi)
Moeilijkheidsgraad (p)
Moeilijkheidsgraad/item difficulty = proportie respondenten dat het item goed heeft beantwoord:
p = Ng/ N  Ng is hoeveel mensen goed beantwoord, N is totaal aantal mensen.
p-waarde = proportie goed
- Hoe hoger de p waarde, hoe hoger de moeilijkheidsgraad hoe makkelijker het item (let
op!)
- P is gelijk aan of groter dan 0. En P is gelijk aan of kleiner dan 1. Oftewel p ligt altijd tussen de
0 en de 1. (1,5 kan dus niet)
q-waarde = proportie fout
q= 1-p ----- p+q=1
q= nf/n
- De p waarde is gelijk aan het gemiddelde van een dichotoom gescoord item (met score 0 of
1) (als waar en niet waar, en waar = 1 en niet waar = 2 dan klopt dit niet omdat p altijd tussen
0 en 1 ligt.)
Gecorrigeerde moeilijkheidsgraad (p’)
Corrigeren voor gokken: interpretatie van p-waarde is afhankelijk van het aantal alternatieven
gecorrigeerde p-waarde p’
p’=p- (1-p/a-1) a = aantal antwoordmogelijkheden p = proportie goed
waarbij 1-p/a-1  de kans dat je een item goed hebt door te gokken
Stel: 4 keuze item, p-waarde 0,4  0,4-(1-0,4/4-1) = 0,2
p’ = 0,2
Normen voor p’waarde  diagnostisch vs selectief
- Diagnostisch: streven naar extreme p’ waarde (hoge of lage)
- Selectief: bij tentamen streven naar gecorrigeerde p waarde die juist middelmatig zijn omdat
daarbij de spreiding het grootst is (dus p’=0,5 waarbij grenzen vaak 0,25<p’<0,9 worden
aangehouden)
Afleiders
a-waarden: proporties respondenten die bepaalde foute alternatieven (afleiders) hebben gekozen
pa=Na/N na is proportie respodenten die op een toets bv. Antwoordmogelijkheid b, c en d
kiezen terwijl a juist is.
3 kwaliteitseisen

, 1. Alle a- waarden moeten kleiner zijn dan de p-waarde
2. Geen a-waarde mag 0 zijn
3. De a-waarde van een item moeten ongeveer aan elkaar gelijk zijn
Zoals je hierlangs ziet wordt er niet altijd aan deze kwaliteitseisen gehouden, bij item 2 zie je bv. Dat
a-waarde a meer wordt gekozen als het juiste antwoord c.
Discriminerend vermogen
Discriminatie = onderscheid tussen ‘goede’ en ‘zwakke’ respondenten. Een toetsitem heeft een hoog
discriminerend vermogen als degenen die het juiste antwoord op het item geven, hogere somscores
op de toets hebben dan degenen die het item fout hebben beantwoord.
- Correlaties tussen itemscores en totaal-of restscores
- ICC’s


Voorwaarde Spreiding
Spreiding van toetsitems wil zeggen variantie. Als er geen spreiding op een toetsitem is dan heeft of
iedereen het antwoord goed of fout. Er is dan geen discriminerend vermogen vast te stellen want er
is dan geen verschil vasttestellen tussen ‘goede’ en ‘zwakke’ respondenten.
- itemvariantie  s2 (s kwadraat) = p(1-p)  s2 =p x q
- Maximale itemvariantie bij een p van 0.5  wanneer p 0.5 is dan is q ook 0.5 (1-p=q)
Bij grotere spreiding in scores kan discriminerend vermogen groter zijn mits de spreiding de juiste
richting op is (dus de goede respondenten hebben vraag X ook beter beantwoord en niet slechter (dit
laatste zou de verkeerde kant op zijn)
Rit of Rir
- Totaalscore (rit) = som van alle items van de toets: correlatie tussen item-en toetsscore
(item-totaal-correlatie)
- Restscore = som van alle overige items (alle fouten): correlatie tussen item en restscore
(item-rest-correlatie)

Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3
rit 0 (fout) 1 (goed) 1 (goed)
rir 0 (fout) 1 (goed) 1 (goed)
Bij rit 0 + 1+ 1= 2 2/3 = 0,66 dus rit = 0.66
Bij rir 1/3 = 0.33 dus rir = 0.33
Hoef je alleen via spss te kunnen!
- Hoe groter het aantal items van een toets hoe kleiner het verschil tussen rit en rir, vanaf
40 items vallen bezwaren rit en rir weg.
- De rit en rir zijn (mede)afhankelijk van de itemspreiding: hoe groter de spreiding, hoe groter
de rit of rir kan worden. (logisch want hoe hoger de spreiding hoe hoger het discriminerend
vermogen)

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper agerrits080402. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 72042 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€10,49
  • (0)
  Kopen