Tentamen Jeugdcriminologie – 3 februari
Week 1 Beelden en feiten over jeugd en criminaliteit
H 1 (pag. 13-23) & H 5 (pag. 95-142)
Welk beeld is er in onze maatschappij over jongeren?
Er heerst een zeer negatief beeld van de jongeren. Jongeren worden neergezet als Overlastgevend
en crimineel. Het beeld van jongeren die grens overgaan, soms zelfs ver overgaan is een beeld wat
behoorlijk hardnekkig is. Aan de ene kant zijn de jongeren een groep in onze samenleving die de
toekomst in handen heeft. Aan de andere kant is het een groep waar altijd veel zorgen om is, en
daarmee een onderwerp van discussie.
Waar komt die negatieve beeldvorming rondom jongeren vandaan?
Media speelt hierin een belangrijk rol. Negatief nieuws scoort beter dan positief nieuws, dus daar
waar jongeren in de aandacht komen is dat vrijwel altijd negatief. Vooral de high impact crimes
krijgen daarbij disproportionele aandacht. Er wordt door de media vooral ingezoomd op
calamiteiten, incidenten en schokkende gebeurtenissen. Een wisselwerking die ook belangrijk is om
in de gate te houden is die tussen media en politiek. Negatieve beelden van overlastgevende jeugd
in de media werken door in de politiek. En daarmee heeft het ook invloed op beleid.
GAS
Gemeentelijke administratieve acties
Media en politiek
In een Nederlands rapport is onderzocht in hoeverre de manifeste daling van de jeugdcriminaliteit
ook door samenleving en politiek wordt opgepikt. Daarbij wordt ingezoomd op de sleutelrol van de
media. Op grond van de inhoudsanalyse van bijna 8.000 mediaberichten en ruim 200 Kamervragen
komen de onderzoeker tot de conclusie dat de Nederlandse media verschillende biases vertonen in
de berichtgeving over jeugdcriminaliteit:
- Ten eerste wat betreft de hoeveelheid berichtgevingen. Terwijl de geregistreerde
jeugdcriminaliteit sinds 2007 spectaculair daalt, neemt de berichtgeving hierover al
geheel nauwelijks af en bij nieuwe media neemt de berichtgeving over jeugdcriminaliteit
zelf toe.
- Een tweede bias wordt zichtbaar met de disproportionele hoeveelheid aandacht die
wordt besteed aan high impact crime, zoals straatroof en geweld (terwijl deze juist
spectaculair zijn afgenomen)
- Een derde bias betreft de associatie tussen Marokkaanse jeugd en ‘straatterreur’,
begonnen door de PVV, maar inmiddels ook doorgedrongen in berichtgeving waarin de
PVV niet wordt genoemd.
- Ten slotte laat het rapport zien dat terwijl in 2007 de politieke partijen, en vooral de
PVV, de boventoon voerden in de berichtgeving over dit onderwerp, deze rol vier jaar
later is overgenomen door het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
,Van alle tijden
Jeugdcriminaliteit en overlast van jongeren variëren van karakter, maar zijn van alle tijden. Historisch
onderzoek laat zien dat collectief geweld door jongeren en jongvolwassenen een heel lange traditie
kent, waarvan wellicht kan worden geconcludeerd dat die in onze tijd onder heel andere condities
voortleeft in een fenomeen als hooliganisme rond voetbalwetstrijden.
Bronnen
Om over de ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit iets te kunnen zeggen, kan men een beroep doen
op de cijfers die de politie bijhoudt, gerechtelijke gegevens (openbaar ministerie en rechtbank),
zelfrapportages onder jongeren en slachtofferenquêtes. Geen van deze bronnen biedt op zichzelf
echter voldoende bewijs
Politiecijfers
Voor zover de media en politiek zich baseren op cijfers betreft dat doorgaans uitsluitend cijfers van
de politie. Echter, de cijfers van de politie zeggen betrekkelijk weinig over de vraag of er sprake is
van een toename:
- De cijfers worden niet allen beïnvloed door de meldingsbereidheid van slachtoffers en
getuigen, die erg kan verschillen naargelang de aard van de criminaliteit.
- Ze worden ook sterk beïnvloed door beleidsprioriteiten. Bovendien kan slechts een klein
deel van de gerapporteerde delicten van jongeren worden opgehelderd. Het dark
number is hoog.
- Misdrijven die zichtbaar zijn (straatcriminaliteit) of als prioriteit fungeren
(geweldcriminaliteit), of daders met een negatieve prognose (allochtonen) hebben
aanzienlijk meer kans om terecht te komen in de politieregistratie.
- Veranderingen in de wetgeving, die meestal het gevolg zijn van verschuivingen in de
maatschappelijke aandacht voor bepaalde vormen van deviant en storend gedrag,
beïnvloeden eveneens de kwalificaties en procedures en dus de criminaliteitscijfers.
Zelfrapportages
Zelfrapportages kunnen een goed beeld geven van:
- De meest voorkomende en dus typerende jeugddelicten: zwartrijden, iemand
uitschelden vanwege huidskleur, te vroeg vuurwerk afsteken, vechten of slaan zonder
verwondingen en graffiti.
- Ze maken ook kenmerkende aspecten van ‘gezonde’ jeugddelinquentie zichtbaar,
namelijk dat het merendeel ervan samen met andere wordt gepleegd en dat alcohol en
drugs daarbij nauwelijks een rol spelen.
- Ten slotte kunnen ze ook een scherp licht werpen op een van de meest bediscussieerde
kwesties: het verband tussen jeugdcriminaliteit, etniciteit en cultuur. Nederlandse en
Vlaamse zelfrapportageonderzoek laten nauwelijks verschillen zien tussen autochtone
en allochtone jongeren.
,Beperkingen zelfrapportage
Aan de andere kant kent zelfrapportage ook belangrijke beperkingen. Een van de problemen bij dit
onderzoek is dat men slechts een beperkt aantal delicten in de enquête kan opnemen. Bovendien
zijn sommige daders moeilijker te bereiken met de gebruikelijke enquêtemethoden. Het zwaarst
weegt echter het feit dat dergelijke rapportages geen goed beeld geven van de ernst van de
delicten, in termen van schade en gevolgen voor mogelijke slachtoffers. Zelfrapportages zijn
waarschijnlijk het minst betrouwbaar bij geweldsdelicten.
Slachtofferenquêtes
Slachtofferenquêtes geven wel een goede indruk van de ontwikkeling van het aantal slachtoffers van
misdrijven, maar ze hebben eveneens een aantal serieuze beperkingen. Ten eerste geven ze
uiteraard geen uitsluitels over de leeftijd van de daders. Ten tweede worden stijgingen en dalingen
ervan waarschijnlijk voor een deel veroorzaakt door toe- of afname van meldingsbereidheid van het
publiek. En ten derde worden die voor een belangrijk deel veroorzaakt door toe- of afname van de
bereidheid bij politie om een proces-verbaal op te maken. Onderzoeker signaleren hier een
prestatie-paradox, hoe beter de politie haar werk doet, des te meer criminaliteit er lijk te zijn.
Probleem met alle methoden
Er is een probleem met alle methoden om de ontwikkeling van (jeugd) criminaliteit te meten dat
achter juridische kwalificaties van als deliquent bestempeld gedrag die daarbij noodzakerlijkerwijs
worden gebruikt, een diversiteit en complexiteit in gedragingen van jongeren schuilgaan. Zo gaan
achter globale landelijke gegevens regionale verschillen schuil en gaan achter cijfers over stedelijke
gebieden van grote verschillen tussen buurten schuil.
Bindingstheorie van Hirschi
Tegen het eind van de jaren tachtig kwam weer meer aandacht voor de sociale achtergronden van
jeugdcriminaliteit. In de jeugdcriminologie werd de bindingstheorie van Hirschi bijzonder populair,
met als uitgangspunt dat goede bindingen van jongeren met sociale subsystemen, zoals gezinnen en
school, een vangnet van sociale controle impliceren dat remmend werkt ten aanzien van
jeugddelinquentie.
Levensloop jeugdcriminaliteit
Jeugdcriminaliteit is allereerst criminaliteit van adolescenten, dat wil zeggen van 12- tot 18-jarigen.
Dit inzicht heeft een enorme impact voor de verzelfstandiging van de jeugdcriminologie, zeker nu,
aan het begin van de 21ste eeuw. Dat heeft te maken met twee verschillende ontwikkelingen:
1. Ten eerste heeft zich de afgelopen halve eeuw in het leven van 12- tot 18-jarigen in de rijke,
westerse samenleving een ingrijpende, ambigue evolutie voorgedaan. Aan de ene kant zijn
jongeren langer afhankelijk, met name doordat ze veel langer naar school gaan dan eerdere
generaties en daardoor bijvoorbeeld nog geen zelfstandig inkomen kunnen verwerven. Aan
de andere kant worden jongeren tegenwoordig veel serieuzer genomen en telt hun mening
veel zwaarder bij kwesties variërend van wat er voor eten op tafel komt tot de keuze van
kinderkleding, televisieprogramma’s en vakantiebestemming.
2. Ten tweede is er de laatste decennia een verhevigde onderzoeksinteresse voor het
verschijnsel adolescentie vanuit de psychologie, de psychiatrie, de neurologie, de sociologie,
de pedagogiek en de genetica op gang gekomen. Sinds 1980 is er een golf aan publicaties,
vaktijdschriften, handboeken en studies verschenen. Daardoor weten we nu veel meer over
de biologische ontwikkeling en over de cognitieve, morele en emotionele ontwikkeling.
, Ontwikkelingspsychopathologie
De ontwikkelingspsychopathologie concentreert zich op de condities waaronder stoornissen in de
ontwikkeling kunnen optreden, voortduren of weer verdwijnen. Dit heeft ertoe geleid dat er niet
alleen meer oog is voor verschillende ontwikkelingstrajecten, maar ook voor de balans tussen
‘risicofactoren’ en ‘beschermende factoren’.
Drie thema’s waar de meeste discussies om blijken te draaien:
1. Nature versus nuture
2. Opvoeding versus omgeving
3. Continuïteit versus verandering
Aanleg en zichtbare lichamelijke kenmerken (nature VS nuture)
Als er één wetenschapsgebied is waar het debat over nature VS nuture de afgelopen anderhalve
eeuw in volle hevigheid heeft gewoed, dan is het wel de criminologie. In de loop van de 19 e eeuw
ontstond de toenemende belangstelling voor de gedachte dat criminaliteit helemaal niet in verband
moest worden gebracht met omgevingsfactoren, maar juist met de biologie van de crimineel, dat wil
zeggen met typerende lichaamskenmerken en gelaatstrekken.
Frenologie
Hierbij wordt kennis van de schedel als uitgangspunt voor de verklaring van menselijke
eigenschappen beschouwd en die kennis gold als instrument voor het voorspellen van menselijk
gedrag.
Atavisme
Dit hield in dat mensen met afwijkend gedrag herkenbaar zouden zijn vanwege lichamelijke
kenmerken die zouden verwijzen naar voorouders in een primitieve vroegere evolutionaire fase.
De geboren misdadiger
De Italiaanse legerarts Cesare Lombroso, geschoold in de frenologie, verrichte jarenlang
schedelmetingen bij soldaten, gevangenen en psychiatrische patiënten en werkte die kennis uit tot
een theorie over de ‘geboren misdadiger’, waarbij hij tevens aansluiting zocht bij de evolutieleer van
Darwin. Hij richtte zich op mensen waarbij primitieve lichaamskenmerken van verre voorouders
konden worden gezien. Deze primitieve lichaamskenmerken werden door hem aangeduid als
‘degeneratieve stigmata’, zoals grote of juist zeer kleine oren, zware kaken en bijzonder lange
armen. De geboren misdadiger moest volgens hem worden beschouwd als slachtoffer van een
pathologische aanleg, die herkenbaar was in het uiterlijk.
Einde van de geboren misdadiger
Een studie in opdracht van de Engelse regering naar lichamelijke kenmerken onder gevangenen,
studenten, medische personeel en hoogleraren maakte in een einde aan deze manier van denken. In
1913 concludeerde die studie”
“The physical and mental constitution of both criminal and law-abiding persons, of the same age.
Stature, class, and intelligence are identical. There is no such thing as an anthropological criminal
type”