Sociaal Medische Wetenschappen, premaster BMG blok 4.
In dit vak zal worden gekeken naar gezondheidstoestand van verschillende invalshoeken, te weten:
Epidemiologie: de wetenschappelijke studie van het vóórkomen en de verspreiding van
ziekten binnen en tussen populaties. (macroniveau)
Demografie: wetenschap die kwantitatieve aspecten van de bevolking bestudeert. (macro)
Medische sociologie: is de sociologische analyse van maatschappelijke fenomenen die een
relatie hebben tot de gezondheid van de mens. (macroniveau)
Gezondheidspsychologie: richt zich op de psychologische en sociale aspecten van gezondheid
en ziekte, gelinkt aan actuele gezondheidsvraagstukken. (microniveau)
Biomedische geneeskunde: richt zich op de biologie van het menselijk lichaam, etiologie
(oorzaken) van ziekten en de lichaamsprocessen in gezonde & zieke mensen. (microniveau)
HC 1: Gezondheid en ziekte: Wat is gezondheid?
Volgens het biomedisch model wordt ziekte gedefinieerd als verstoring van een normaal
functionerend organisme en verstoorde biologische/lichamelijke processen als oorzaak. Gezondheid
wordt gezien als de afwezigheid van ziekte. De behandeling is gericht op verhelpen van verstoorde
biologische processen door een arts en preventie door wegnemen van biologische oorzaken. Dit
model ziet ziekte al binair, ofwel ziek of gezond.
Volgens het biopsychosociale model worden ziekte en gezondheid als continuüm
gezien. De focus hierbij ligt op het samenspel van biologische, psychologische en
sociale factoren bij ontstaan en beloop van ziekte en gezondheid. Er zijn verschillende
aangrijpingspunten voor ziektepreventie en gezondheidsbevordering.
Definities van gezondheid:
“A state of complete physical, mental and social well-being and not merely
the absence of disease or infirmity.” (WHO, 1948)
Problemen met deze definitie: 1) het woord ‘complete’. 2) verschuiving van acute ziekten
naar chronische ziekten door vooruitgang van gezondheidszorg. 3) operationalisatie: hoe is
gezondheid te meten in deze definitie? Hierdoor is een nieuwe definitie opgesteld.
‘’Gezondheid als het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht
van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven.’’ (Huber, 2011)
Dit is gedefinieerd als positieve gezondheid:
o Lichaamsfuncties
o Mentaal welbevinden
o Zingeving
o Kwaliteit van leven
o Sociaal maatschappelijke participatie
o Dagelijks functioneren
Gezondheid verschillend in tijd en cultuur
Klassieke oudheid: Hippocrates was de eerste die een natuurlijke oorzaak toekende aan lichamelijke
én psychische ziekten. “Krankzinnigheid (‘’madness’’) is evenzeer een lichamelijke ziekte net als de
jicht of astma”. Leer der lichaamssappen: onbalans tussen lichaamssappen (bloed, slijm, gele en
zwarte gal) veroorzaakt psychische ziekte. Doel van behandeling is herstellen van balans.
In de 17e - 18e eeuw werd er onderscheid gemaakt tussen lichamelijk en psychische ziekten door
Descartes met introductie van het substantie dualisme, het zien van twee substanties (mentaal en
materieel). Hiervoor was aandacht met morele, religieuze & psychosociale therapie. Dit ging gepaard
met opkomst van termen als ‘disease of the mind’ en ‘mental illness’. Men zag dit vooral als gevolg
van verkeerde denkprocessen en het doel van behandeling was het veranderen van denkprocessen.
In de 19e - 21e eeuw zagen artsen psychische ziekten als somatisch oorzakelijk. Zij zagen in het brein
daadwerkelijk afwijkingen bij mentale stoornissen (ziektes van het brein). Zij konden dit behandelen
,door medicatie met bijvoorbeeld antidepressiva (psychofarmaca vanaf 1930). Ook werd er
onderscheid gemaakt in organische (somatische oorzaak gevonden) en functionele (zonder
somatische oorzaak) aandoeningen vanaf 1955. Op dit moment zijn lichamelijke en psychische
ziekten niet strikt gescheiden, maar wordt dit meer als een wisselwerking gezien tussen lichamelijke
en psychische processen. Hierdoor kunnen interventies met placebo een effectieve behandeling
vormen.
Er wordt nog wel onderscheid gemaakt tussen lichamelijke en psychische ziekten, ondanks de
wisselwerking. Dit komt door de classificatiesysteem aandoeningen in de zorg, zoals de ICD
(International Classification of Diseases ) en de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental
Disorders). Dit wordt gebruikt voor als kader en uniformiteit in de zorg, voor het gemak in
communicatie bij overdrachten en onderzoek. Het classificatiesysteem krijgt bredere betekenis door
de rol bij vergoeding binnen bijv. de GGZ door verzekeraars.
Voor het beeld: in 1952 bracht De Amerikaanse Psychiatrische Associatie (APA) het eerste
handboek, de DSM I, uit. In dit handboek werden 112 “psychische stoornissen" gedefinieerd. In 2013:
De DSM 5 kwam uit met 350 “stoornissen”. Het is belangrijk om te beseffen dat ‘normaal’ enorm
kan verschillen cultuur, dit geldt ook voor ziektenbeelden. Zo zie je in het westen meer
welvaartziekten als obesitas en hart-&vaatziekten en bestond in het oosten koro of suo yang. Ook in
tijd kunnen ziekten veranderen; zo werd epilepsie door Hippocrates & Plato gezien als geheiligde
ziekte, in de middeleeuwen dacht men dat iemand door duivel was bezeten en tegenwoordig is het
gekaderd als neurologische aandoening.
HC 2.1 Basisbegrippen Epidemiologie: Hoe meten we gezondheid?
Epidemiologie: De leer die zich bezighoudt met de bestudering van ziekten en aandoeningen in de
bevolking. Hierbij zijn vier aspecten te onderscheiden:
1. Beschrijven en meten van vóórkomen van ziekten en aandoeningen in een bevolking of
populatie. Dit wordt gedaan door de demografie van de bevolking in kaart te brengen
(omvang, samenstelling en ontwikkeling van de bevolking).
2. Bepalen van de determinanten van gezondheid of oorzaken van ziekten binnen een
bevolkingsgroep.
3. Factoren die het beloop van ziekte bepalen (prognostische factoren).
4. Bestuderen van manieren waarop de gezondheidstoestand van een bevolkingsgroep het best
bevorderd kan worden (preventie).
Operationaliseren: het meetbaar maken van abstracte, conceptuele ideeën. Zo kunnen de volgende
begrippen worden gemeten:
Ziekte en aandoeningen: Incidentie en prevalentie
Sterfte: Sterftecijfers (totaal en naar doodsoorzaak) Levensverwachting (NB: periode vs
cohort levensverwachting)
Functioneren en kwaliteit van leven: Beperkingen (ADL) / Kwaliteit van leven
Samengestelde gezondheidsmaten: Gezonde levensverwachting / DALYs / QALYs
Incidentie: aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een bepaalde periode in een bepaalde
bevolking. (Aantal nieuwe gevallen) / (persoonsjaren at risk bevolking). Belangrijk in de
epidemiologie, zeker als het gaat om de oorzaken van ziekten. Relevante maat voor preventieve
beleidsmaatregelen.
, Prevalentie: Aantal mensen met een ziekte op 1 bepaald moment. (Aantal mensen met ziekten)/
(totale bevolking). Relevante maat voor gezondheidszorgbeleid.
De prevalentie kan stijgen in een bevolking door:
Stijgende incidentie: meer mensen worden ziek maar ook: 1) betere opsporing en 2) mensen
bezoeken eerder de huisarts met bepaalde klachten.
Dalende sterfte, door 1) gezonder gedrag (bijv. gezonder eten na diagnose diabetes) en 2)
betere zorg (bijv. medicatie) waardoor mensen met de ziekte langer blijven leven.
Van geen enkele ziekte weten we precies de incidentie/prevalentie/sterfte. Het zijn schattingen
gebaseerd op databronnen als registraties (ziekenhuizen/huisartsen), enquetes, zorgverzekeraars en
epidemiologische studies. Deze onzekerheid komt door de gestelde steekproefgrootte, onzekerheid
door diagnostiek en meetfouten. Ook zijn er systematische vertekeningen door o.a. een niet
representatieve steekproef en prikkels voor registratie (bijv. DBCs). Het liefst maakt men gebruik van
epidemiologische/cohort studies, maar deze zijn vaak klein en op enkele ziekten/specifieke
doelgroepen gericht. Vaak wordt er dus gebruik gemaakt van huisartsregistraties (bij ziekten in niet
geïnstitutionaliseerde bevolking (bijv. Diabetes, COPD)) of ziekenhuisregistraties (voor ziekten waar
specifieke diagnostiek voor is vereist (bijv. kanker)). Het nadelen bij gebruik van enquetes is bais in
zelfrapportage en selectieve respons van deelnemers.
Sterftecijfers
Bruto sterftecijfers (‘crude mortality rate’): Het totaal aantal overledenen dat is
geregistreerd in een bepaalde periode, veelal uitgedrukt per 1.000 of 100.000 inwoners (bv.
NL: 8,2 per 1.000 inwoners in 2008).
Gestandaardiseerd sterftecijfer: Sterftecijfer waarbij de invloed van verschillen in
samenstelling van verschillende populaties die worden vergeleken is uitgeschakeld (bv.
verschil in leeftijdsverdeling).
Sterftecijfers aan het begin van het leven (o.a. perinatale sterfte, zuigelingensterfte etc.).
Doodsoorzaken: elk sterftegeval heeft 1 primaire doodsoorzaak (bijv. Longonsteking).
Voordelen van sterftecijfer:
Gemakkelijk te definiëren (geldt vooral voor totale sterfte)
Beschikbaarheid van de gegevens
Nadelen van sterftecijfer:
• Niet alle gezondheidsproblemen leiden (meteen) tot sterfte
• Zegt slechts gedeeltelijk iets over de gezondheidstoestand van een bevolking
• Doodsoorzaken vaak arbitrair (vooral op hoge leeftijd waar mensen meerdere ziekten
hebben)
Levensverwachting
Combinatie van sterftekansen op verschillende leeftijden. Hoe lang leeft iemand gemiddeld als hij/zij
aan deze sterftekansen wordt blootgesteld? Er zijn twee typen levensverwachting (LE):
Cohort: gebaseerd op sterfte van 1 geboortecohort
Periode: gebaseerd op sterfte in 1 jaar van verschillende geboortecohorten
• Periode levensverwachting wordt het meest gerapporteerd
• Dit geeft een samenvatting van huidige sterfte.
• Maar niet: hoe oud iemand gemiddeld wordt die nu wordt geboren!