Samenvatting
Goederenrecht (BA)
BIJEENKOMST 1
Bijeenkomst 1 was een inleidende bijeenkomst met herhaling van het vak Inleiding
Privaatrecht uit jaar 1. Er werd gesproken over de begrippen bezit en houderschap en de grote
verschillen daartussen. Er werd gesproken over de dingen die een houder niet kon doen en
wel kon doen, in vergelijking tot de bezitter. Het inversieverbod kwam hierbij aan de orde.
Ook werd er herhaald wat er nodig is voor een overdracht van eigendom en wat de gevolgen
kunnen zijn voor derden. Derdenbescherming was dan ook een belangrijk onderdeel van deze
bijeenkomst. De wijzen van levering kwamen ook aan bod, eveneens met de koppeling tussen
de begrippen houderschap en bezit. Tot slot was het Berg/De Bary-arrest van groot belang,
welke uitvoerig is besproken.
Bezit en houderschap
Tussen bezit en houderschap bestaan grote verschillen. Niet alleen in wie het zijn, maar ook in
de rechtsgevolgen die bezit en houderschap met zich meebrengen. Op grond van artikel 3:107
lid 1 BW ben je bezitter als je een goed houdt voor jezelf. Op grond van artikel 3:109 BW
wordt degene die een goed houdt vermoed dit voor zichzelf te houden, en wordt hij dus
vermoed bezitter te zijn. Op grond van artikel 3:119 BW wordt de bezitter van een goed dan
weer vermoed rechthebbende (= eigenaar) te zijn. Met andere woorden; vaak is het zo dat de
bezitter tevens eigenaar is. Echter hoeft dat niet altijd zo te zijn. Een dief houdt ook een goed
voor zichzelf, maar is geen rechthebbende of eigenaar. Hij is slechts bezitter. Daarin kun je
dus zien dat bezit niet hetzelfde is als eigendom! Artikel 3:107 lid 2 en 3 BW maakt binnen
het bezit nog een onderscheid tussen middellijk en onmiddellijk bezit. Onmiddellijk bezitter
(lid 2) ben je indien je het goed voor jezelf houdt, en het goed ook daadwerkelijk onder je
hebt. Je hebt het goed feitelijk in je macht. Middellijk bezitter (lid 3) ben je indien je het goed
voor jezelf houdt, maar een ander (denk aan een houder) deze onder zich heeft en je dus de
feitelijke macht niet hebt. Voor het overdragen van eigendom en bezit wordt vereist dat je
bezitter bent.
Houderschap is anders. Een houder houdt een goed niet voor zichzelf, zoals een bezitter dat
doet, maar een houder houdt een goed voor een ander. Aan de hand van de
verkeersopvattingen, met inachtneming van de wet en op grond van de uiterlijke feiten wordt
bepaald of iemand een goed voor zichzelf of voor een ander houdt, en dus houder of bezitter
is (3:108 BW). Een houder is dus geen bezitter. Op grond van artikel 3:107 lid 4 BW wordt
bij houderschap hetzelfde onderscheid tussen middellijk en onmiddellijk gemaakt als bij
houderschap. Onmiddellijk houder (lid 4 jo lid 2) ben je indien je een goed voor een ander
houdt en het goed ook feitelijk onder je hebt. Middellijk houder (lid 4 jo lid 3) ben je als je het
goed voor een ander houdt, maar deze niet feitelijk onder je hebt. Dat onderscheid is dus
hetzelfde als bij een bezitter. Een houder heeft minder bevoegdheden dan een bezitter. Zoals
net aan de orde kwam, kan een bezitter bezit en eigendom overdragen. Een houder kan dat
niet. Een houder is immers geen rechthebbende en dus geen eigenaar, en hij mag niet over de
goederen in kwestie beschikken. Een houder kan wel leveren; hij kan wel gewoon bezit
verschaffen (3:90 lid 1 BW). Echter is het overgaan van eigendom ingeval van een geldige
levering geen direct gevolg. Dit gevolg zal bij houderschap dan ook nooit zomaar intreden.
Dat komt onder andere door het inversieverbod uit artikel 3:111 BW. Artikel 3:111 BW
,bepaalt dat als iemand aanvangt als zijnde houder, hij ook houder blijft en niet zomaar bezitter
kan worden. Dat impliceert dat een houder niet zomaar bezit kan gaan overdragen, omdat hij
niet zomaar kan wisselen naar bezitter. Daarop geldt echter wel de uitzondering uit 3:111 BW
dat indien degene voor wie de houder houdt meewerkt. Indien die persoon meewerkt wordt
het inversieverbod doorbroken en kan een houder zich wel als bezitter gedragen en daarmee
eigendom en bezit overdragen! Dat is dus wel écht alleen indien degene voor wie de houder
houdt daarin meewerkt.
Overdracht
We hebben zojuist gezien dat een houder bezit en eigendom niet kan overdragen. Een
bezitter/eigenaar kan dat wel. Op grond van artikel 3:83 lid 1 BW wordt bepaald dat
eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn. Artikel 3:84 lid 1 BW
bepaalt dan weer nader op welke wijze zijn dienen te worden overgedragen. Uit dit artikellid
kun je 3 vereisten van overdracht halen:
1) Er moet sprake zijn van een geldige titel
2) Er moet sprake zijn van beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder
3) Er moet sprake zijn van een geldige levering
Allereerst die geldige titel. De titel is hetgeen de overdracht draagt, en dus de basis is van de
overdracht. Doorgaans is de titel een koopovereenkomst ex 7:1 BW of een schenking
bijvoorbeeld. In het kader van dit vak is ook de pandakte een geldige titel. Indien een
overeenkomst wordt vernietigd (3:49 jo 3:53 BW) dan heeft dat gevolgen voor een geldige
titel. Vernietiging van een overeenkomst impliceert dat, gezien de terugwerkende kracht
bepaald in artikel 3:53 BW, de overeenkomst nooit heeft bestaan. Daaruit vloeit voort dat de
geldige titel van de overdracht vervalt en er nooit een geldige overdracht tot stand is
gekomen. Zonder titel is er namelijk nooit sprake van een geldige overdracht.
De beschikkingsbevoegdheid is eveneens van groot belang. Je moet, als je een goed
overdraagt, ook bevoegd zijn om dat goed over te dragen. Je moet bevoegd zijn om erover te
kunnen beschikken. Enkel een rechthebbende is daartoe bevoegd. Een bezitter is daartoe
bevoegd, mits hij rechthebbende is. Een houder is daartoe niet bevoegd! Zonder
beschikkingsbevoegdheid komt er geen geldige overdracht tot stand.
Tot slot de levering. De levering is de handeling die wordt verricht om de overdracht
daadwerkelijk tot stand te brengen. De doorgaans meest gebruikte vorm van levering is
bezitsverschaffing ex artikel 3:90 lid 1 BW. Dit is leveren door middel van een feitelijke
handeling; een goed wordt daadwerkelijk feitelijk van hand tot hand geleverd. In sommige
gevallen is zo’n feitelijke handeling en dus bezitsverschaffing niet vereist. Dan volstaat een
tweezijdige verklaring dat er geleverd is ook. Dat blijkt uit artikel 3:115 BW. In dit artikel
zijn 3 situaties geschetst waarbij zo’n tweezijdige verklaring volstaat en waar een feitelijke
handeling zoals in 3:90 lid 1 BW niet wordt vereist. Dit zijn (1) de levering constitutum
possessorium, (2) de levering brevi manu en (3) de levering longa manu. Deze
leveringsvormen worden later nog besproken.
Derdenbescherming
In sommige gevallen is het mogelijk om als derde-verkrijger beschermd te worden tegen een
leveringsgebrek. Artikel 3:86 BW geeft daartoe de mogelijkheid. Lid 1 van dat artikel
,beschermt tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder en lid 2 beschermt tegen op
het betreffende goed rustende beperkte rechten. Alleen tegen deze 2 gebreken kan dan ook
bescherming worden gevonden voor derden. Stel dat een houder eigendom overdraagt aan een
derde. Dat kan natuurlijk niet, omdat de houder beschikkingsonbevoegd is en onbevoegd is
om zich als bezitter te gedragen zonder toestemming (3:111 BW). De vervreemder is dan
beschikkingsonbevoegd. In dat geval kan het zo zijn dat die derde-verkrijger een beroep kan
doen op 3:86 lid 1 BW waardoor, ondanks de onbevoegdheid van de vervreemder, de
overdracht toch geldig tot stand komt. Voor zowel lid 1 als lid 2 van 3:86 BW moet voldaan
zijn aan 3 verschillende vereisten:
1) Er moet sprake zijn van een levering krachtens 3:90 BW, wat duidt op
bezitsverschaffing. Dat wil zeggen dat die derde feitelijke macht heeft gekregen over
de betreffende zaak.
2) Er moet sprake zijn van een derde-verkrijger die te goeder trouw is (3:11 BW)
3) Er moet sprake zijn van een rechtshandeling die anders dan om niet heeft
plaatsgevonden (dat wil zeggen: er is voor betaald). ]
Zodra aan die 3 eisen is voldaan, is de overdracht ondanks onbevoegdheid van de
vervreemder toch tot stand gekomen (lid 1) dan wel komen op dat goed rustende beperkte
rechten te vervallen (lid 2). Let op: een levering constitutum possessorium (3:115 aanhef sub
a BW, gaan we zo nog zien) impliceert dat de verkrijger geen feitelijke macht krijgt. In dat
geval is derdenbescherming dan ook NIET mogelijk.
Leveringsvormen
We hebben net gezien dat de doorgaans meest gebruikte vorm van levering bezitsverschaffing
is. Bezitsverschaffing kan met een feitelijke handeling op grond van 3:90 lid 1 BW, maar ook
zonder een feitelijke handeling en enkel met een tweezijdige verklaring op grond van 3:115
BW. Bezitsverschaffing is enkel de levering. Als enkel voldaan is aan bezitsverschaffing, 3:90
lid 1 dan wel 3:115 BW, dan is er nog altijd geen sprake van bezitsoverdracht en
eigendomsoverdracht. Daarvoor wordt nog beschikkingsbevoegdheid en een titel vereist (3:84
BW).
3:90 lid 1 BW is dus bezitsverschaffing met feitelijke handeling. Voor het feitelijk leveren
van een goed hoef je niet het bezit te hebben of dus bezitter/eigenaar te zijn. Een houder kan
dat ook gewoon doen. De feitelijke handeling ziet dus op het gegeven dat het goed simpelweg
wordt gegeven aan de verkrijger. Artikel 3:90 BW heeft ook nog een lid 2. Dat lid 2 verwijst
naar indien er bezit wordt verschaft krachtens 3:115 aanhef sub a BW (levering CP). Indien er
CP wordt geleverd, blijft de feitelijke macht bij de vervreemder. Die CP levering wordt
gedurende de tijd dat de zaak in de macht blijft van de vervreemder gezien als relatief nietig;
een persoon met een ouder recht op de zaak (bijv. recht van reclame) kan gedurende die tijd
dat recht gewoon nog uitoefenen. Daarom is die CP levering dan relatief nietig. Wordt er
gedurende die tijd geen ouder recht uitgeoefend, of wordt het goed in de macht gebracht van
de verkrijger, dan is de CP levering wel gewoon geldig. Dat is de relativering van de CP
levering. De CP levering vergt nog wel enige uitleg en verduidelijking, hetgeen in het
navolgende stuk zal worden gegeven.
3:115 BW is dus bezitsverschaffing zonder feitelijke handeling. In deze 3 situaties volstaat
een tweezijdige verklaring als leveringsformaliteit. Daarom moet er dus wel sprake zijn van
, die 3 situaties. (1) de levering Constitutum Possessorium (CP levering), (2) de levering brevi
manu en (3) de levering longa manu. Deze zullen hierna nader worden besproken.
(1) De levering Constitutum Possessorium. De CP levering ziet erop dat de levering geen
feitelijke handeling vereist. In dit geval zit het namelijk zo; de eigenaar/bezitter van de
zaak draagt een zaak over in eigendom naar de verkrijger. Echter wordt er afgesproken
dat de vervreemder de zaak nog een tijdje onder zich houdt om het goed te gebruiken.
De vervreemder verandert dus van rechtspositie; hij gaat van bezitter/eigenaar naar
houder van de zaak voor de verkrijger. Daarom is er geen feitelijke leveringshandeling
vereist; de zaak blijft op dezelfde plek.
Omdat bij de CP levering de vervreemder van rechtspositie verandert, maar dit niet
per se zichtbaar is voor de buitenwereld is dit heel fraudegevoelig. Ingeval van een CP
levering krijgt de verkrijger geen feitelijke macht en kan hij dus ook niet beschermd
worden op grond van 3:86 lid 1 BW tegen een eventuele onbevoegde vervreemder.
Als een houder dus CP levert, dan kan de verkrijger daar niks tegen doen. Om die
reden is er bepaald dat alléén een bezitter CP kan leveren. Een houder kan NIET CP
leveren. Dat blijkt ook uit de wettekst van 3:115 aanhef sub a BW; dit is het enige lid
die zegt ‘wanneer de vreemder de zaak bezit’. De andere leden spreken van
houderschap. Tevens omdat een houder niet zomaar bezitter kan worden (3:111 BW),
kan een houder dus niet zomaar CP leveren. Enkel indien hij toestemming krijgt van
degene voor wie hij houdt kan de houder zich als bezitter opstellen en kan hij wél CP
leveren.
CP levering is dus een gevalletje apart, waar de houder niks mee te maken kan krijgen.
Alleen een bezitter kan CP en dus met een tweezijdige verklaring leveren. Een houder
kan daarom alleen CP leveren met medewerking en daarmee doorbreking van 3:111
BW.
(2) De levering brevi manu. Dit is levering met de korte hand. Dat wil zeggen dat een
goed wordt overgedragen van de vervreemder naar de verkrijger, waarvan de
verkrijger toentertijd al houder was. De verkrijger hield de zaak dus eerst voor de
vervreemder, die toen nog eigenaar en bezitter was. Nu de verkrijger de zaak al onder
zich heeft, hoeft er geen feitelijke handeling plaats te vinden. Een houder kan ook
brevi manu bezit verschaffen.
(3) De levering longa manu. Dit is levering met de lange hand. Dat wil zeggen dat voor de
vervreemder die toen nog eigenaar en bezitter was, de zaak werd gehouden door een
derde waar de zaak in bewaring was gegeven. Omdat er overdracht plaatsvindt tussen
de vervreemder en de verkrijger, houdt die derde de zaak nu voor de verkrijger. Ook
hier blijft de zaak dus op dezelfde plek en is een feitelijke handeling niet nodig. Voor
longa manu levering wordt wél vereist dat van de overdracht mededeling wordt
gedaan aan die houdende derde. Het moet voor hem natuurlijk wel duidelijk zijn voor
wie hij de zaak houdt.
Berg/De Bary
Berg/De Bary was een arrest dat ging over overdracht van een goed waarbij een houdende
derde betrokken was en de eventuele mogelijkheid tot derdenbescherming. De casus luidt als
volgt: