Hoofdstuk 11: de consolidatie van staten
Er komen in Europa tussen 1300 1550 verschillende soorten beleidsmaatregelen waardoor
er een soevereiniteit werd geclaimd en men daarom vanaf dan van staten kan spreken.
Verschillende vormen van die staten zijn:
Vrije boerengemeenschappen samengevoegd in een losse federatie
Autonome steden met een min of meer extensief agrarisch achterland
Lokale heerschappijen waarvan hun status in verhoogd naar bijv. hertogdom
Federatie van autonome steden en plattelandsgemeenschappen
Regionale staten die gedomineerd worden door een grote stad die andere steden,
heerschappen en plattelandsgemeenschappen onderwierp
Kerkelijke vorstendommen
Effectieve autonome vorstendommen
Personele unies van territoriale vorstendommen waar de prins alleen het
gemeenschappelijk beleid bepaalt.
Koninkrijken
Personele unies van territoriale vorstendommen waar de prins gemeenschappelijk
beleid bepaalt
Rijken
Soevereiniteit impliceert een indirecte en onpersonele relatie tussen heersers en
onderdanen, maar ook een monopolie op openbaar bestuur zoals rechtspraak, belastingen,
het gebruik van geweld en publieke administratie. Suzerein betekent een directe en
personele relatie tussen de onderdaan en zijn vorst. De heerser is een feodale heer en zijn
onderdanen hebben wederzijdse verplichtingen. De macht op openbaar bestuur werd
gedeeltelijk uit handen gegeven door de vorst, wat mediatisering kan worden genoemd van
publiek gezag. Dat proces gaat terug naar de tijd van Karel de Grote. De koninkrijken van
Duitsland en Frankrijk hadden ook een proces waarbij heren meer macht verkregen. Bij het
Duitse rijk, in tegenstelling tot het Franse rijk, ging dat door en had de koning alleen echte
macht in zijn thuisbasis, Hausmacht. De Franse koning was machtiger en wilde zijn gebied
uitbreiden, wat een grote oorzaak was voor de Honderdjarige Oorlog. Apanages waren
vorstendommen die de Franse koning door zijn familie liet besturen. Het hertogdom
Bourgondië werd steeds groter en kreeg ook gebied in Vlaanderen. Dit werd een bedreiging
voor de Franse koning.
Buiten het Karolingische Rijk vond er een andere vorm van suzereiniteit plaats, in
Engeland, Castilië en Normandië. Na 1066 in Engeland vond er een uitbreiding plaats van
het koninklijke, ‘gemeenschappelijke’ wetgeving en Koninklijke rechtspraak. Daardoor was er
minder ruimte om publieke autoriteit aan vazallen te verlenen. Ook in Castilië werden er
geen publieke autoreiten aan heren verleend, slechts land. De grootgrondbezitters hadden
weliswaar in naam geen macht over de mensen die op hun land woonden, maar in praktijk
waren zij territoriale prinsen. In het begin van de 14e eeuw had de Castiliaanse kroon slechts
55% directe macht over zijn bevolking. De oorzaak hiervan was de Reconquista. De
Castiliaanse kroon moest privileges aan heren en aan steden geven, in de hoop dat die
steden aantrekkelijker werden voor Christenen om te wonen, die dan de moslims konden
vervangen. Later, rond 1200, werd de term soevereiniteit pas echt gedefinieerd.
, De loop van omstandigheden
De Honderdjarige oorlog (1337-1453) kent twee oorzaken:
Het gebied Guyenne (Aquitanië) viel onder het koninkrijk van Engeland, maar was in
leen bij de Franse koning. Dit zorgde voor onenigheid tussen de twee monarchen.
Koning van Engeland Edward III (1327-1377) wilde aanspraak maken op de Franse
troon, nadat de mannelijke lijn van het Huis van Capet was uitgestorven in 1328. Zijn
claim was via de vrouwelijke lijn en werd niet geaccepteerd door de pairs van
Frankrijk, met als verantwoording de Salische wet. Filip IV werd koning van Frankrijk
via de mannelijk lijn van Valois.
In 1337 nam Filip Guyenne, waarna de oorlog uitbrak en Edward opnieuw zijn koningschap
in Frankrijk claimde.
De eerste fase van de oorlog was in het voordeel van Engeland. De Fransen werden
enorm verslagen bij de slag bij Crécy in 1346 en 10 jaar later bij Poitiers. Bij Crécy werd de
Franse koning gevangen genomen (John the Good) en er moest een enorme som losgeld
worden betaald. In 1358 brak er een opstand uit in Parijs door handarbeiders vanwege de
hoge belastingen, waarop de Staten-Generaal noodbelasting moest accepteren. In 1360
werd er een tijdelijke vrede met Engeland gesloten. De munt van Frankrijk devalueerde om
de kosten voor de oorlog te verlichten, wat een economische crisis voortbracht. In Engeland
waren er ook spanningen. Daar werd koning Richard II geëxecuteerd door zijn neef hertog
Hendrik van Lancaster, die vervolgens de koning werd in 1399 en de oorlog voortzette.
Hendrik V, zijn zoon, won in 1415 de slag bij Azincourt en veroverde Normandië en Parijs. Dit
kwam omdat de Franse koning Karel de VI als sinds 1392 gek was geworden. Sindsdien
waren er twee partijen die aanspraak op de troon deden. Filips de Kale, hertog van
Bourgondië en Lodewijk van Orléans, de jongere broer van de koning. De hertog van
Bourgondië werd vermoord en zijn zoon sloot zich aan bij Engeland. Sinds 1422 was het
noordwestelijke deel van Frankrijk in handen van Engeland, het noordoostelijk van de hertog
van Bourgondië en het zuiden van de kroonprins Karel VII.
Een keerpunt was het opreden van Jeanne d’Arc die een leger leidde om Frankrijk te
bevrijden. Dit was op twee manieren een speciale gebeurtenis: Ze was een vrouw en niet
van adel. Zij ontzette met een leger Orléans en koning Karel VII werd gekroond. Een jaar
later werd Jeanne opgepakt door de Bourgondiërs die haar aan de Engelsen uitleverden, die
haar verbrandden in 1431. De Fransen beleven echter vechten en in 1435 sloot Karel VII
een verdrag met Filips van Bourgondië, waardoor Engeland een bondgenoot verloor. In 1453
hadden de Engelsen alleen nog Calais in bezit.
In Engeland kwam er spanning tussen twee takken van het Huis van Plantagenet,
York en Lancaster. Dit mondde uit in de burgeroorlog Wars of the Roses (1455-1485). In
1485 kwam Hendrik VII op de troon van de Tudors, die verbonden waren met de
Lancasters. Hij trouwde met de erfgename van de York dynastie.
Frankrijk had in de oorlog het meest geleden, maar kwam daarna het snelst en
sterkst bovenop.
Het Heilige Roomse Rijk en Italië: patstelling
Het keizerschap vanaf 1273 werd door voornamelijk twee families gedragen: het Huis van
Oostenrijk-Habsburg en het Huis van Luxemburg. Uitzonderingen hierop waren Lodewijk
IV en Rupert uit het Huis van Bavaria-Wittelsbach. Lodewijk (1314-1347) was tegen de
paus. Hij organiseerde een mars op Rome en zette daar een anti-paus neer die hem tot
keizer kroonde. Zijn rijk werd een rijk waar anti-paus gezinde intellectuelen zich
verzamelden, zoals Marsilius van Padua en William van Ockham. 1338 Licet iuris, dat
bepaalt dat de Duitse koning automatisch keizer was van het HRR. Hiermee had de paus
geen invloed meer op zijn keizerschap.
Karel VI (1346-1378) zorgde voor een vrede van 30 jaar, zodat het HRR zich weer
kon herstellen. Hij had zijn Hausmacht in Bohemen en vanuit daar veroverde hij Silezië en
Brandenburg. Dit is gedeeltelijk te verbinden met de uitbuiting van de zilvermijn in Kutna