Lecture 1
Psychologie betekent het bestuderen van de menselijke geest (psyche) en
hoe dit ons gedrag in bepaalde situaties beïnvloedt. 'Psychologie heeft een
lang verleden, maar slechts een korte geschiedenis' (Herman
Ebbinghaus)'.
Thema's dit blok:
- Thema 1 - Emotion and arousal
- Thema 2 - Helping behavior
- Thema 3 - I spy…
- Thema 4 - Groups
- Thema 5 - Your wish is my command?
- Thema 6 - Attitudes
- Thema 7 - First impressions
- Thema 8 - Relationships
Probleemgestuurd leren
Definities van probleemgestuurd leren:
1. Instructiemethode gekenmerkt door het gebruik van problemen als
context voor studenten om probleemoplossende vaardigheden te
leren en kennis te verwerven (Albanese & Mitchell, 1993).
2. Benadering van het structureren van het curriculum waarbij
studenten worden geconfronteerd met praktijkproblemen die een
stimulans zijn voor leren (Boud & Feletti, 1997)
De 'Seven-step approach':
1. Verduidelijking van onbekende termen
2. Het probleem definiëren
3. Brainstormen
4. Probleemanalyse
5. Formuleren van leerdoelen
6. Zelfstudie
7. Rapportagefase
Het probleem bij probleemgestuurd leren:
- Voortbouwen op bestaande, bestaande kennis.
- Relevant voor toekomstig beroep. Realistische context.
- Roept discussie op.
- Stimuleert zelfgestuurd leren.
- Stimuleert integratie van kennis. Het grotere plaatje.
Aspecten van probleemgestuurd leren:
- Het stimuleren van je nieuwsgierigheid, motivatie om te leren.
- Beter onthouden.
- Studie- en professionele vaardigheden ontwikkelen.
- Op de hoogte blijven van microdeadlines.
Theorie
,William James - Theory of emotion
James realiseerde zich dat de emoties een belangrijke rol spelen in ons
dagelijks leven. Hij gebruikte het voorbeeld van het zien van een beer en
het wegrennen. Het is niet zo dat je de beer ziet, bang bent en dan
wegrent vanwege de angst. Wat er echt gebeurt, is dat je de beer ziet en
wegrent, en het bewuste gevoel van angst wordt veroorzaakt door de
actie van rennen. James was van mening dat de perceptie van de geest
van de fysieke effecten van hardlopen (snelle ademhaling, verhoogde
hartslag en zwaar transpireren) wordt vertaald in de emotie van angst.
Zillman - Excitation-transfer model
Stimulus 1 -> arousal -> stimulus 2 -> de reactie op stimulus 2 is veel
intenser geworden door stimulus 1.
Een stimulus waar je later nog op reageert. Voorbeeld: onderweg terug
van de sportschool neemt iemand je parkeerplek in, excitation door de
gymsessie zorgt voor verbale agressie. Arousal versterkt emotionele
reacties.
Model:
1. Aangeleerd gedrag -> stimulus 1
2. Opwinding door een andere reden -> arousal
3. De interpretatie van een persoon over de status van opwinding,
bijvoorbeeld dat diegene vindt dat een agressieve reactie
passend/normaal is -> stimulus 2
Head in the clouds (P1)
Arousal is fysieke opwinding (VB: hogere hartslag, trillende handen of
zweten). Dit is een activatie van het autonome zenuwstelsel. Arousal kan
ook emoties versterken, en dit kan zowel positief als negatief zijn. Het kan
er bijvoorbeeld voor zorgen dat iemand een aantrekkelijk persoon nóg
aantrekkelijker beoordeelt, maar ook dat iemand een niet aantrekkelijk
persoon beoordeelt als nóg minder aantrekkelijk.
Theorie
Theorie van Schachter en Singer: de two-factor theory of emotion. Deze
theorie houdt in dat er twee factoren zijn die noodzakelijk zijn voor emotie:
1. De persoon moet symptomen van fysiologische arousal ervaren (VB:
adrenaline of verhoogde hartslag).
, 2. De persoon moet een cognitieve interpretatie maken die de bron
van de arousal verklaart.
Een gebeurtenis zorgt dus voor symptomen van arousal, de persoon
interpreteert dit op een bepaalde manier, en dit leidt tot het voelen van
een bepaalde emotie.
Het probleem is dat het kan leiden tot misattributie. Dit houdt in dat de
persoon de bron van emotie verkeerd interpreteert. Dit toonden Schachter
en Singer aan in een experiment, waarin ze mensen injecteerden met
adrenaline, en zo arousal veroorzaakten. In het experiment wist een deel
van de groep wel wat de oorzaak was van hun hogere adrenaline, en een
ander deel wist dit niet. Na de adrenaline-injectie werd bepaald of het
gedrag van andere mensen invloed had op het gedrag van de
proefpersonen.
Uit de resultaten bleek dat de mensen die niet wisten wat de oorzaak voor
hun arousal was, meer werden beïnvloed door het gedrag van anderen.
Als de andere mensen zich blij gedroegen, gedroegen de proefpersonen
zich ook blij.
Een ander voorbeeld van misattributie werd aangetoond in het Capilano
bridge experiment (artikel 2). In dit experiment moesten mannelijke
deelnemers ofwel over een hoge, gevaarlijke brug lopen, ofwel over een
lage, veilige brug. Vervolgens moesten ze een test doen, en kregen
daarna het telefoonnummer van de vrouw die de test afnam. Er werd
gekeken hoeveel van de deelnemers de vrouw na het onderzoek belden.
Uit de resultaten bleek dat mannen die over de gevaarlijke brug moesten
lopen, de vrouw vaker belden dan de mannen die over de veilige brug
moesten lopen. Dit is te verklaren door misattributie en arousal. De hogere
brug veroorzaakte meer arousal, en de mannen schreven die ten onrechte
toe aan de vrouw, waardoor ze zich mee tot haar aangetrokken voelden.
Theorie van Zillman: excitation transfer. Dit houdt in dat overgebleven
arousal van één stimulus kan worden overgedragen of toegevoegd aan
arousal van een tweede stimulus. Vervolgens denkt de persoon die de
arousal ervaart dat deze enkel wordt veroorzaakt door de tweede
stimulus.
Dit werd aangetoond in een experiment (artikel) waarin deelnemers een
foto moesten beoordelen van iemand van het andere geslacht, ofwel
voordat ze in een achtbaan gingen. Zij moesten de persoon op de foto
beoordelen op aantrekkelijkheid, en dating desirability. Uit de resultaten
bleek dat deelnemers de mensen op de foto's na de achtbaanrit
aantrekkelijker vonden. In dit geval zijn de symptomen van arousal
veroorzaakt door de achtbaan (eerste stimulus), maar werden toegewezen
aan de mensen op de foto's (tweede stimulus). Er was dus sprake van
excitation transfer. Dit gold echter voor mensen die in de achtbaan gingen
met iemand die geen romantische partner was. Als mensen met een
romantische partner in de achtbaan gingen, was er geen significant
verschil in hoe ze de persoon op de foto beoordeelden.
, Zillman kwam daarnaast ook met een theorie over emoties, het excitation-
transfer model. In dit model wordt gesteld dat emoties, zoals agressie, een
functie zijn van drie factoren:
1. Aangeleerd gedrag (VB: aangeleerd agressief gedrag)
2. Arousal van een andere bron (VB: door eerst te gaan sporten, dit
leidt tot hogere hartslag, etc).
3. Interpretatie van de arousal van tweede bron (VB: komt agressie in
verkeer door arousal van sporten of door een andere bestuurder?)
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen misattributie van Schachter
en excitation transfer van Zillman. Het belangrijkste verschil is tijd. Bij
misattributie veroorzaakt de ene stimulus arousal op hetzelfde moment als
de tweede stimulus, en wordt dit toegeschreven aan de tweede stimulus.
Bij excitation transfer wordt de overgebleven arousal van de eerste
stimulus op een later moment toegeschreven aan de tweede stimulus.
Theorie van James-Lange: stelt dat we ons eerst bewust moeten zijn van
een lichamelijke verandering, voordat we een emotie voelen. Stimulus ->
arousal -> emotie (VB: je ziet een beer, gaat trillen en dan wordt angst
veroorzaakt).
Kritiek:
- Er is geen sprake van cognitieve evaluatie. Om een emotie te voelen
zou namelijk niet alleen lichamelijke verandering, maar ook
cognitieve interpretatie nodig zijn.
- Lichamelijke reacties zijn moeilijk te onderscheiden.
Theorie van Cannon-Bard: een stimulus veroorzaakt breinactiviteit, wat
tegelijkertijd lichamelijke veranderingen en de emotie zelf veroorzaakt.
Stimulus -> breinactiviteit -> arousal en emotie (VB: je ziet de beer en
tegelijkertijd lichamelijke veranderingen en emotie). Volgens deze theorie
is het niet makkelijk om onderscheid te maken in de verschillende
lichamelijke reacties die worden geassocieerd met verschillende emoties.
In deze theorie ontstaan emotie en arousal onafhankelijk van elkaar.
Common sense theorie: een stimulus veroorzaakt een emotie, wat
vervolgens een lichamelijke verandering veroorzaakt. Stimulus -> emotie -
> veroorzaakt arousal (VB: je ziet een beer, je voelt angst en gaat dan
trillen).