Samenvatting Privaatrecht
Hoofdstuk 1: Inleiding
Recht: het systeem van regels, waarmee de maatschappij wordt geordend. Een belangrijk
doel van het recht is een goede en rechtvaardige ordening van de samenleving. Het recht is
op zelf geen doel, maar een instrument.
Het recht is te vinden in rechtsbronnen:
• De wet;
• Het verdrag;
• De jurisprudentie;
• De gewoonte;
• De rechtswetenschap.
Wetten: vormen een van de belangrijkste rechtsbronnen. Hieronder verstaan we alle
overheidsvoorschriften. Regelgeving wordt gemaakt door:
• De regering samen met de Staten-Generaal: regelgeving die voor iedereen geldt,
namelijk wetten in formele zin.
• De regering: algemene maatregelen van bestuur.
• Provinciale Staten: provinciale verordeningen.
• De gemeenteraad: gemeenteverordeningen.
• Waterschappen en andere openbare lichamen: verordeningen.
Verdragen: een (internationale) overeenkomst tussen staten onderling. Elk verdrag moet
goedgekeurd (geratificeerd) worden door de Staten-Generaal wil het werking krijgen in
Nederland. Verdragen zijn in Nederland van hogere orde dan alle andere Nederlandse wetten
(art. 94 Grondwet).
Jurisprudentie: de verzamelterm voor uitspraken van rechters.
Gewoonte: een voorbeeld van een ongeschreven recht. Het gewoonterecht speelt een rol bij
de beoordeling of bijv. iets redelijk of onredelijk, zorgvuldig of onzorgvuldig is. De rechter zoekt
aansluiting bij wat gebruikelijk is binnen een bepaalde groep van mensen.
Rechtswetenschap: houdt zich bezig met het geven van commentaar op en interpreteren van
wetgeving en jurisprudentie. Deze commentaren en interpretaties zijn niet bindend, maar
vormen een inspiratie voor de verdere ontwikkeling van het recht.
Wet in formele zin: wet die door samenwerking van de regering en de Staten-Generaal tot
stand komt. Hierbij kijk je naar de wijze van totstandkoming.
Wet in materiële zin: een wet met regels die voor iedereen verbindend zijn (algemeen
verbindende voorschriften). Deze wetten worden door verschillende overheidsorganen
uitgevaardigd. Hierbij kijk je naar de inhoud van de regeling.
Voorbeelden:
• Wet in formele zin dat geen wet in materiële zin is: begrotingswet (art. 105 Grondwet)
• Wet in materiële zin dat geen wet in formele zin is: provinciale verordening die voor de
hele provincie geldt (verordening ruimte)
Objectief recht: zijn alle geschreven en ongeschreven rechtsregels bij elkaar (het hele
wetboek)
Subjectief recht: het recht dat een persoon (of een rechtspersoon) in het concrete geval aan
het objectieve recht ontleent (recht op schadevergoeding bij aanrijding).
Materieel recht: gaat over de inhoud en aard van het recht: welk subjectief recht kan ik
ontlenen aan het objectieve recht (wat is mijn recht?).
Formeel recht: gaat over handhaving van het recht: hoe verwezenlijk ik mijn subjectief recht
(hoe haal ik mijn recht?).
Dwingend recht: hieraan moet men zich houden, ook wanneer met onderling goedvinden
andere afspraken zijn gemaakt. Dit komt veel voor bij ongelijkmatige partijen: zwakke huurder
en sterke verhuurder).
Aanvullend of regelend recht: hier mag je van afwijken. Is niets afgesproken, dan geldt het
aanvullend recht. Uitzondering hierop is dwingend recht.
,Semi-dwingend recht: staat tussen dwingend en aanvullend recht in. Het komt voor bij
wetsbepalingen die het belang van de economisch zwakke partij beschermen (huurrecht).
Geschreven recht: alle schriftelijk vastgelegde rechtsregels, zoals wetten, verordeningen en
verdragen.
Ongeschreven recht: regels die niet zijn vastgelegd in de wetten.
Privaatrecht: geeft regels voor de verhouding tussen burgers en rechtspersonen onderling.
Het privaatrecht geldt ook voor de overheid wanneer die als een particulier aan het
rechtsverkeer deelneemt.
Publiekrecht: geeft regels voor de verhouding tussen burger en de overheid en tussen
overheidsinstanties onderling.
Overgangsrecht: bepaalt wat er met de ‘oude’ situaties (wetten) moet gebeuren.
Elke natuurlijke persoon is rechtsbevoegd om aan het rechtsverkeer deel te nemen, maar
niet elke persoon is in staat om zijn rechtsbevoegdheid zelfstandig uit te voeren.
Een rechtspersoon: een juridische constructie die in het rechtsverkeer mag optreden, zoals
ook een natuurlijk persoon dat doet, bijv. een besloten vennootschap (B.V.) of een stichting
(2:5 BW).
Rechtssubject: iedereen die deelneemt aan het rechtsverkeer en een drager is van rechten
en verplichtingen. Het zijn natuurlijke personen of rechtspersonen.
Rechtsobjecten: goederen waarover rechten en verplichtingen kunnen bestaan, maar zijn
zelf nooit drager van rechten en verplichtingen. Het gaat om goederen, producten en diensten.
Rechtsfeit: een feit dat relevant is voor het recht. Het zijn blote rechtsfeiten of handelingen
van personen. We spreken van een bloot rechtsfeit wanneer sprake is van een gebeurtenis,
een toestand of een tijdsverloop (geboorte, meerderjarig worden, overlijden). Ze zorgen voor
rechtsgevolgen zonder dat daarop invloed wordt uitgeoefend.
Feitelijke handelingen: zijn gereserveerd voor handelingen zonder rechtsgevolg. Het zijn
concrete, dagelijks voorkomende handelingen (naar school of werk gaan).
Rechtshandelingen: handelingen met een beoogd en bereikt rechtsgevolg (sluiten van een
overeenkomst).
Verbintenis: een juridische relatie tussen twee of meer (rechts)personen, waarbij één
(schuldenaar/debiteur) verplicht is tot een bepaalde prestatie tegenover een andere
(rechts)persoon (schuldeiser/crediteur). Het kan alleen ontstaan als de wet dit mogelijk maakt
(verbintenis uit overeenkomst of verbintenis tot schadevergoeding).
Vorderingsrecht: ontstaat uit een verbintenis. Het is het recht van de schuldeiser tegenover
de schuldeigenaar op de afgesproken prestatie. Het is een relatief recht (persoonlijk recht).
Rechtsvordering: een bij de rechter ingestelde vordering om iemands recht te handhaven of
te verwezenlijken.
Redelijkheid: heeft te maken met het verstand.
Billijkheid: heeft te maken met het gevoel.
Het verschilt per persoon. De rechter moet hierbij rekening houden met: algemeen erkende
rechtsbeginselen, rechtsovertuigingen en maatschappelijke en persoonlijke belangen.
Iemand is niet te goeder trouw wanneer hij de feiten of het recht kende of wanneer hij
weliswaar de feiten of het recht niet kende, maar na onderzoek de feiten of het recht had
kunnen weten (onderzoeksplicht).
Wanneer onderzoek niet mogelijk is, ben je niet zomaar te goeder trouw. Wanneer een
persoon een goede reden had om te twijfelen, maakt dat die persoon niet te goeder trouw is.
Verkeersopvatting of de in het verkeer geldende opvattingen: kijken naar de in het
maatschappelijk verkeer levende opvattingen; wat ‘men’ vindt.
Hoofdstuk 2: Inleiding vermogensrecht
Vermogensrecht: regelt de rechten en plichten die onderdeel zijn van iemands vermogen en
bestaat uit twee rechtsgebieden:
• Goederenrecht: regelt verhouding tussen rechtssubjecten en goederen (hoofdzakelijk
dwingend recht).
, • Verbintenissenrecht: regelt verhouding tussen rechtssubjecten onderling
(voornamelijk regelend (aanvullend) recht.
Vermogen van een (rechts)persoon: de actieve en passieve vermogensbestanddelen.
Actieve vermogensbestanddelen: goederen (worden onderverdeeld in zaken en
vermogensrechten). Iedere zaak is dus een goed, maar niet ieder goed is een zaak.
Passieve vermogensbestanddelen: de schulden, zijn geen goederen van die
(rechts)persoon. Het vorderingsrecht (dat tegenover de schuld staat) is wél een goed, maar
valt in een ander vermogen, namelijk het vermogen van de schuldeiser.
Rechthebbende: iemand die een vermogensrecht heeft.
Crediteur: een (rechts)persoon met een vorderingsrecht (schuldeiser).
Debiteur: een (rechts)persoon die moet betalen.
Zaken: voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Hieronder vallen niet alleen
voorwerpen, maar ook planten en door mat of gewicht aangeduide object. Dieren zijn in
principe geen zaak, maar worden volgens art. 3:2a BW gelijkgesteld aan zaken.
Onroerend (art. 3:3 lid 1 BW): de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond
verenigde beplantingen en de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd,
hetzij rechtstreeks, het zij door vereniging met andere gebouwen of werken.
Roerend (art. 3:3 lid 2 BW): alle zaken die niet onroerend zijn (VB: woonboot!)
Bestanddelen: de verschillende onderdelen van een zelfstandige zaak (roerend of
onroerend). Het is geen zaak. Bestanddelen zijn onzelfstandig en gaan op in de zaak waarvan
zij deel uitmaken: de hoofdzaak. VB: een boot bestaat bijv. uit een motor, roer en
patrijspoorten. Hoewel dit op zichzelf losse zaken zijn, vormen ze één losmakkelijk deel van
de hoofdzaak: de boot.
Criteria:
• Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is
bestanddeel van die zaak;
• Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan
worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan
een van de zaken.
Natrekking: wanneer een zaak (bestanddeel) onderdeel wordt van een andere zaak
(hoofdzaak). De eigenaar van de hoofdzaak wordt door natrekking eigenaar van het
bestanddeel.
Registergoederen: goederen waarvoor inschrijving in de openbare registers voor nodig is,
als voorwaarde voor vestiging of overdracht daarvan. Het zijn:
• Alle onroerende zaken (art. 3:10 en 3:89 BW);
• Teboekgestelde schepen of luchtvaartuigen (Boek 8 BW);
• Aandelen in registergoederen (art. 3:96 BW);
• Beperkte rechten op registergoederen (3:98 BW).
Belangrijkste registergoederen zijn onroerende zaken en beperkte rechten op
registergoederen (recht van hypotheek op onroerende zaken). De teboekgestelde schepen en
luchtvaartuigen zijn roerende zaken en ook registergoederen.
Vermogensrecht in objectieve zin: alle wettelijke bepalingen over het vermogensrecht.
Vermogensrecht in subjectieve zin: ieder rechtssubject kan zelf vermogensrechten hebben.
Rechten die alleen van het rechtssubject zijn.
Het vermogensrecht in objectieve zin bestaat uit regels over vermogensrechten in subjectieve
zin.
Vermogensrechten (in subjectieve zin) zijn rechten die voldoen aan één van de volgende drie
criteria:
• Afzonderlijk of samen met een ander recht, overdraagbaar zijn; of
• Bedoeld zijn om de rechthebbende stoffelijk voordeel te geven; of
• Verkregen zijn in ruil voor of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Het eigendomsrecht van een woning is overdraagbaar en is dus een vermogensrecht.
Vermogensrechten worden onderscheiden in volledige en beperkte rechten.
, Volledige rechten: bestaan uit drie groepen:
• Groep 1: het eigendomsrecht en is het meest omvattende recht dat een (rechts)-
persoon op een zaak heeft.
• Groep 2: de vorderingsrechten.
• Groep 3: de rechten op de voortbrengselen van de geest (bijv. auteursrecht, octrooi-
recht, merkenrecht).
Beperkt recht: de eigenaar van een recht kan een deel van zijn bevoegdheid over zijn
eigendomsrecht afsplitsen en dat aan een ander geven. Het afgesplitste gedeelte is een
beperkt recht.
Gesloten stelsel van beperkte rechten: het aantal beperkte rechten is gelimiteerd en zijn
alleen terug te vinden in Boek 3 en Boek 5 BW.
Beperkte goederen worden onderverdeeld in genots- en zekerheidsrechten.
Genotsrechten: een beperkt gerechtigde heeft een genotsrecht wanneer hij het recht heeft
om het goed daadwerkelijk (feitelijk) te gebruiken. Het zijn rechten van: vruchtgebruik,
erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal. Een vruchtgebruik kan gevestigd worden op zaken
(roerend en onroerend) en op vermogensrechten. Erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal
kunnen alleen worden gevestigd op onroerende zaken.
Zekerheidsrechten: worden op een goed gevestigd als zekerheid voor nakoming van een
overeenkomst. Het zijn pand en hypotheek.
Zakelijk recht: alle rechten die op een zaak gevestigd kunnen worden. Eigendomsrecht is een
zakelijk recht, maar ook beperkte rechten zijn meestal een zakelijk recht. Het is geen zakelijk
recht wanneer het beperkte recht is gevestigd op een vermogensrecht.
Absolute rechten: het eigendomsrecht en beperkte rechten. Ze werken tegenover iedereen.
De eigenaar staat in het eigendomsrecht tegenover de rest van de wereld. Dit geldt ook voor
een beperkt gerechtigde. Eigendom en een beperkt recht zijn daarom exclusieve rechten.
Persoonlijke rechten: is een aanspraak op een bepaalde (rechts)persoon. Een
vorderingsrecht werkt alleen tegen een specifieke schuldenaar; bijv. het huurrecht van de
huurder werkt alleen tegenover de verhuurder.
Afhankelijke rechten (accessoire rechten) : een recht dat zo nauw verbonden is met een
ander recht, dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan. Een afhankelijk recht heeft geen
zelfstandig goederenrechtelijk bestaan. Het recht kan evenmin zelfstandig worden
overgedragen.
Hoofdstuk 3: Rechtshandeling
Eenzijdige rechtshandeling: er is maar één persoon betrokken. Het is te verdelen in twee
vormen:
Eenzijdig gerichte rechtshandeling: één persoon brengt deze rechtshandeling tot stand en
die is gericht tot één of meer bepaalde andere personen, bijv. het opzeggen van een
arbeidscontract.
Eenzijdig ongerichte rechtshandeling: deze rechtshandeling is niet gericht tot bepaalde
personen, bijv. het maken van een testament.
Meerzijdige rechtshandeling: er zijn twee of meer personen betrokken die allen een op
hetzelfde rechtsgevolg gerichte wil hebben. Ze zijn te verdelen in overeenkomsten (wederkerig
en eenzijdig) en overige meerzijdige rechtshandelingen.
Wederkerige overeenkomst: de overeenkomst die voor alle partijen verbintenissen (rechten
en plichten) laat ontstaan, bijv. koopovereenkomst, huurovereenkomst, arbeidsovereenkomst.
Eenzijdige overeenkomsten: er zijn twee personen bij de overeenkomst betrokken, maar
slechts één persoon hoeft te presteren. Er ontstaat maar één verbintenis, en er is dus één
schuldeiser en één schuldenaar, bijv. een schenkingsovereenkomst.