Persoonlijkheidsstoornissen
Tentamenstof: stof uit de hoorcolleges (8), werkcolleges (2) en zelfstudie opdrachten (3) +
boekhoofdstukken
Hoorcollege 1: Introductie binnen de persoonlijkheidsstoornissen
Persoonlijkheid – Langdurige patronen van
waarnemen, omgaan met en denken over de
omgeving en zichzelf die worden vertoond in een
breed scala van sociale en persoonlijke contexten.
Persoonlijkheidsstoornis – Langdurig/blijvend patroon
van innerlijke ervaring en gedrag dat afwijkt van de
verwachtingen van de cultuur van een individu,
pervasief (in meerdere levensdomeinen aanwezig) en
inflexibel is, begint in de adolescentie en vroege
volwassenheid, stabiel is in de tijd en leidt tot klinisch
significant lijden of beperking op sociaal,
beroepsmatig of ander gebied van functioneren.
Algemene criteria DSM-5 Persoonlijkheidsstoornissen
A. Een langdurig patroon van innerlijke ervaring en gedrag dat opmerkelijk afwijkt van de
verwachtingen van een individu zijn/haar cultuur (wat acceptabel is en getolereerd wordt).
Dit patroon is gemanifesteerd in twee of meer van de volgende gebieden:
1. Cognitie (manieren om het zelf, anderen en gebeurtenissen waar te nemen en te
interpreteren)
2. Affectiviteit (het bereik, de intensiteit, de aansprakelijkheid en de geschiktheid van
emotionele reacties)
3. Interpersoonlijk functioneren → interactie met andere personen
4. Impulscontrole → antisociale persoonlijkheidsstoornissen bijvoorbeeld
B. Het langdurig patroon is inflexibel en doordringend over een groot bereik van persoonlijke
en sociale situaties
C. Het langdurig patroon leidt tot klinisch significant lijden of beperkingen in sociale,
beroepsmatige of ander belangrijk gebied van functioneren.
D. Het patroon is stabiel en van lange duur, het begin kan teruggebracht worden naar
tenminste de adolescentie of vroege volwassenheid
E. Het langdurig patroon kan niet beter worden verklaard als een manifestatie of gevolg van
een ander psychische stoornis
F. Het blijvende patroon is niet te wijten aan de directe fysiologische effecten van een middel
(bijvoorbeeld drugsgebruik, een medicijn of algemene medische aandoening, bijvoorbeeld
hoofdtrauma).
3P’s: pervasief, persistent, pathologisch – hieraan moet worden voldaan willen we spreken van een
persoonlijkheidsstoornis.
Exclusiecriteria
Het mag niet een manifestatie of consequentie van een andere mentale stoornis zijn en het mag ook
niet toe te schrijven zijn aan de fysiologische effecten van een middel of andere medische
aandoening. Dat wil zeggen: persoonlijkheidskenmerken die een persoonlijkheidsstoornis definiëren,
moeten worden onderscheiden van kenmerken die naar voren komen als reactie op specifieke
situationele stressoren of voorbijgaande mentale toestanden (bijvoorbeeld depressieve gevoelens)
, Persoonlijkheidsstoornissen in de DSM, DSM-1 t/m DSM-5
Onderzoekers en clinici hebben gewerkt aan fundamentele veranderingen om
persoonlijkheidsstoornissen te beschrijven, clusteren en diagnosticeren in DSM-5. Helaas werden de
persoonlijkheidsstoornissen uit DSM-4 behouden in DSM-5. Het voorstel is echter gedeeltelijk
meegenomen naar DSM-5, deze is namelijk bijgevoegd in de appendix van DSM-5. Dit wordt ook wel
het alternatieve, dimensionele, experimentele of hybride categorische-dimensionele model
genoemd.
Persoonlijkheidsstoornissen clusters
Cluster Specifieke Karakteristieken Prevalentie (PS
persoonlijkheidsstoornissen 10.5-12%)
Cluster A - Paranoïde Bizar, vreemd, apart, 4%
- Schizoïde excentriek, bijzonder,
- Schizotypisch moeite met interacties,
teruggetrokken zijn,
bizarre overtuigingen en
gedragingen
Cluster B - Borderline Dramatisch, emotioneel, 3.5-4%
- Narcistisch onvoorspelbaar,
- Theatraal impulsief, wild, “it is all
- Antisociaal about me”
Cluster C - Afhankelijk Angstig en bezorgd 3-9%
- Vermijdend
- Obsessief-compulsief OCD
Belangrijke aspecten DSM “decision making process”
• Empirisch bewijs
• Validiteit en klinische bruikbaarheid van de diagnose
o Is dit syndroom (set van symptomen) een entiteit dat wordt gescheiden van andere
syndromen en normaliteit?
o Conceptueel bewijs → klinische beschrijving, demografische karakteristieken
o Antecedenten bewijs → familiaire aggregatie, precipiterende factoren
(gebeurtenissen die een psychiatrische aandoening uitlokken)
o Overeenkomend bewijs → psychologische tests
o Voorspellend bewijs → diagnostische consistentie in de tijd, reactie op
behandelingen
o Neurowetenschappelijk bewijs → genetica, cognitieve neurowetenschap
Persoonlijkheidsstoornissen criteria DSM-5: Naast een beschrijving van de criteria en
karakteristieken wordt het volgende ook beschreven in het DSM-handboek:
• Diagnostische kenmerken
• Geassocieerde kenmerken die de diagnose ondersteunen
• Prevalentie
• Ontwikkeling en verloop
• Risico en prognostische factoren (Situatie, toestand of karakteristiek van een persoon waar
men rekening mee houdt bij het opstellen van een prognose)
• Cultuur gerelateerde diagnostische issues
• Gender gerelateerde diagnostische issues
• Differentiële diagnose