WEEK 1
RIJSBERGEN ET AL. (2019)
INTRODUCTIE
Subjectieve Cognitieve Klachten (SCC) wordt gedefinieerd als een psychologisch construct met twee
componenten: een primaire inhoudscomponent die verwijst naar de aard van cognitieve problemen, een een
impact- of zorgcomponent die beschrijft of individuen melden dat hun specifieke SCC een impact heeft op hun
dagelijks leven.
SCC komt bij 28.6 tot 92.0% voor bij patiënten na een beroerte. Dit kan direct na het accident zijn en jaren erna
nog zichtbaar. De meest voorkomende zijn:
- Mentale langzaamheid
- Concentratieproblemen
- Geheugenproblemen
Objectieve metingen van cognitieve prestaties en functionering in ADL zijn gecorreleerd aan SCC, maar deze
correlatie is relatief zwak en verklaart niet het hoog voorkomen van SCC.
Bepaalde psychologische factoren (depressie, angststoornis en vermoeidheid) kunnen verband houden met
SCC. Voornamelijk depressie lijkt een sterk verband te hebben, angststoornis en vermoeidheid hebben in de
literatuur verschillende resultaten opgeleverd. Ook persoonlijkheid en coping style kunnen een belangrijke
factor spelen in post-beroerte SCC.
In het onderzoek werd onderzocht:
1. In hoeverre psychologische factoren gerelateerd zijn aan SCC bij mensen 3 maanden na een beroerte.
2. SCC veranderde nadat rekening werd gehouden met de ernst van de beroerte, prestatie op objectieve
testen, ADL, persoonlijkheid en coping style.
METHODE
Cross-sectioneel onderzoek met data van COMPAS-studie. Drie maanden na de beroerte moesten 208
deelnemers terugkomen naar het ziekenhuis voor beoordeling van SCC en neuropsychologische testen op
cognitief gebied. Vragenlijst werden thuis ingevuld.
MATERIAAL
Vragenlijsten:
- De beoordeling van SCC werd gedaan via de Checklist for Cognitive and Emotional Consequences
following stroke (CLCE). Bestaat uit 24 items, waarop 0 tot 3 gescoord kan worden.
o CLCE-content score, ofwel de hoeveelheid SCC. 0 is afwezig, 1 tot 3 is aanwezig. Score van 0
tot 13.
o CLCE-worry score, ofwel hoeveel SCC belemmert met ADL. 0 tot 2 is geen belemmering, 3 is
wel belemmering. Score van 0 tot 3.
- Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) was gebruikt voor subjectieve waarneming voor
depressieve en angststoornissen. Hoe hoger werd gescoord, hoe meer indicatie voor beide
psychologische factoren.
- Stress werd beoordeeld via Perceived Stress Scale (PSS-4). Hoe hoger de score, hoe meer stress er
werd ervaren.
- Fatigue Assesment Scale (FAS) beoordeelt de vermoeidheid. Hoe hoger de score, hoe meer
vermoeidheid.
- EPQ-RSS beoordeelde persoonlijkheid (neuroticisme en extraversie). Hoe hoger de score, hoe meer
deze persoonlijkheidstak voorkomt. Dit voorspelt grotere kans op SCC.
, - De Utrechtse Coping List (UCL) bepaalde de mate van coping van de deelnemers. Er waren 4 soorten
copingstijlen:
o Actief probleemoplossend
o Sociale hulp zoekend
o Ontwijkend
o Palliative coping
- Frencay Activity Index (FAI) is gebruikt om de functionaliteit in ADL te bepalen.
Objectieve neurologische testen zijn uitgevoerd om de objectieve cognitieve prestatie te beoordelen en om de
Objective Cognitive Index (OCI) te berekenen. Deze index zou mogelijk gecorreleerd zijn aan SCC.
RESULTATEN
Pre-stroke IQ, OCI en ADL waren significant gerelateerd tot SCC.
Significante correlatie met CLCE-content:
- Depressiviteit, angst, stress en vermoeidheid waren significant geassocieerd met de CLCE-content
score. Hierbij lijken angststoornis en vermoeidheid dominant te zijn bij extra correctie.
- Neuroticisme en extraversie zijn gecorreleerd met CLCE-score. Ook copingstijlen ‘ontwijkend’ en
tegenovergesteld van ‘actief probleemoplossend’ zijn significant gecorreleerd.
Vermoeidheid, Neuroticisme en OCI zijn significant gecorreleerd voor CLCE-content, wanneer voor alles wordt
gecorrigeerd voor mogelijke bias.
Significante correlatie met CLCE-worry:
- Angst, depressiviteit, stress en vermoeidheid waren gecorreleerd. Ook bij correctie voor bias.
- Ook neuroticisme en copingstijlen ‘ontwijkend’ en ‘actief probleemoplossend’ zijn gecorreleerd.
Wanneer het model werd gecorrigeerd voor bias, waren angst, stress en OCI afhankelijk geassocieerd met
CLCE-worry.
DISCUSSIE
Angststoornis, depressie, stress en vermoeidheid zijn sterk gecorreleerd met SCC. Ook persoonlijke
eigenschappen, neuroticisme (sterk gecorreleerd met angststoornis), vormt een relatie met SCC. Vermoeidheid
blijkt onafhankelijk te zijn, waardoor dat een mogelijk target kan zijn bij behandeling van SCC. Deze associaties
zijn sterker gecorreleerd met SCC dan OCI en beroerte-gerelateerde factoren, die daardoor dus SCC zullen
ondermijnen.
BERTI & PIA (2006)
INTRODUCTIE
De mensheid behalen doelen door motorische acties, die ontstaan door een ketting van neurobiologische
gebeurtenissen. Er wordt waargenomen dat er bewegen wordt, er is motorische bewustzijn. Dit is in
samenwerking met opzettelijk gedrag om de doelen te behalen. Ook wordt er de actie gecontroleerd door
zichzelf, gevoel van keuzevrijheid. De interactie van deze drie aspecten is cruciaal voor gevoel van eigenwaarde.
Veel voorkomend bij patiënten met een hemisfeer in de rechterhemisfeer ontkennen dat hun verlamde
ledematen niet meer werken. Dit noemt men anosognosia.
In deze studie wordt besproken hoe de beschrijving van anosognosia, geintegreerd met normale data, kan
helpen bij het begrijpen van de neurale basis van motorisch bewustzijn en zelfcontrole.
MOTORISCH BEWUSTZIJN
Anosognosia patiënten zijn zich niet bewust van hun onvermogen om te bewegen. In eerste instantie wordt er
gedacht dat dit komt doordat dit bewustzijn afhankelijk is van sensorische feedback. Dit blijkt niet zo te zijn,
aangezien bewustzijn eerder aanwezig is dan sensorische feedback.