WEEK 2
DEELMAN & ELING (2003)
WAT IS KLINISCHE NEUROPSYCHOLOGIE?
Klinische neuropsychologie is het wetenschapsgebied waar de relaties tussen hersenstoornissen en gedrag
bestudeerd worden in patiëntgebonden research alsmede de praktijksector waar deze kennis wordt toegepast
in de vorm van diagnostiek, begeleiding en behandeling. Het is een onderdeel van neuropsychologie, die de
relaties tussen hersenen en gedrag onderzoekt bij zowel intacte als beschadigde individuen.
De klinische neuropsychologie kent nog geen overzicht en heeft veel verschillende takken. Een nieuwe
verandering is dat het onderzoek en de praktijkbeoefening verbreed zijn naar andere patiëntgroepen, die
vroeger niet interessant waren: patiënten met traumatisch hersenletsel, dementerende patiënten,
psychiatrische ziektebeelden, vergiftigingen en hersenontstekingen. Dit komt door vooruitgang in hygiëne,
voeding en geneeskunde, waardoor patiënten met hersenletsel vaker blijven leven. Dat in combinatie met de
vergrijzing, wat leidt tot veel hersenziekten- en stoornissen op hogere leeftijd. Een andere reden hiervoor is dat
de gezondheidszorg kwaliteit van leven benadrukt, ook bij mensen met een hersenletsel.
Klinische psychologie verdiept zich in persoonlijkheids- en relationele problemen van psychogene en sociogene
aard, met een praktijkbeoefening die plaats vindt op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en
psychotherapieën. De klinische neuropsychologie verdiept zich in problemen ten gevolge van somatisch
disfunctioneren van de hersenen, met een praktijkbeoefening op het terrein van somatische gezondheidszorg
en de revalidatie.
De Big Five, ofwel de vijf belangrijke taken, van klinische neuropsychologie:
1. Het analyseren van zowel de gestoorde als de intact gebleven gedragsmogelijkheden bij een
individu/groep met behulp van bestaande meetmethoden en inzichten. Dit wordt ook wel
functieanalyse genoemd.
2. Het specificeren van de consequenties die de gestoorde en intact gebleven gedragsmogelijkheden
hebben voor het dagelijks leven van betrokkenen. Dit wordt ook wel de ecologische relevantie
genoemd.
3. Het nagaan van de specifieke relaties tussen het patroon van verstoorde en intacte
gedragsmogelijkheden en de beschikbare gegevens over de aard, de plaats en de omvang van de
hersenstoornis.
4. Het bestuderen van de veranderlijkheid en de veranderbaarheid van de geconstateerde
gedragsmogelijkheden en -beperkingen.
5. Het ontwikkelen, toepassen en/of evalueren van vormen van begeleiding en behandeling.
FUNCTIES EN FUNCTIESTOORNISSEN
Stoornissen in het gedrag worden aangeduid als mentale ‘functiestoornissen’. De WHO heeft een classificatie
gemaakt op basis van stoornis (niveau van functioneren), beperking (gedragsmogelijkheden) en
maatschappelijke consequenties. Dit werkt niet goed in combinatie met klinische neuropsychologie, dus vond
er een herformulering plaats: een bepaalde hersenziekte of -beschadiging leidt tot bepaalde letsels of
aandoeningen in de hersenen (stoornis) met als gevolg een beperking met sociale consequenties.
Functiestoornissen willen zich niet binden aan de betekenis van WHO. Dit omdat hersen-gedrag relaties zijn
zwak of niet aangetoond, er kan geen perfecte relatie worden aangetoond en de gedragsonderzoeker mag de
verantwoordelijkheid voor de specificatie van het gedrag niet uit de weg gaan.
Wat we wel onder functiestoornissen mogen verstaan is lastig. Het is niet zinvol om voor iedere
gedragsbeperking een aparte functiestoornis te veronderstellen. Bovendien is de ene functie gekoppeld aan de
, ander. In dat geval zou er beter over functiedomeinen gesproken kunnen worden, al zou een test beroep doen
op meerdere domeinen.
LOKALISATIE, EEN PLAATSBEPALING
Onder lokalisatie verstaat men: tot een bepaalde plaats beperken. Neuropsychologie is een lokalisatorische
wetenschap, alhoewel het niet het enige of belangrijkste doel is. Het gaat om gedragingen en
gedragsstoornissen die in verband gebracht kunnen worden met het disfunctioneren met een deel van de
hersenen.
Er zit een verschil tussen lokalisatie van functie en van functiestoornissen.
In de klinische neuropsychologie is het lokaliseren van stoornissen aan de orde. De vraag is dan of de stoornis
te verklaren is aan een deel van de hersenen of het geheel van de hersenen. Met onderdelen van de hersenen
worden verschillende zaken bedoeld, zoals zenuwen, verbindingen, netwerken, etc. Ook kan het lastig zijn om
onderscheid te maken tussen lokale stoornissen die een algemene verstoring hebben van het hele systeem.
Verder moet men realiseren dat letsels en ziekten de grenzen tussen onderdelen niet respecteren. Bovendien
kan het lokaal behandelen niet werken, aangezien de hersenen al een tijd gewend zijn om abnormaal te
functioneren.
DISSOCIATIES EN DUBBELE DISSOCIATIES
Een enkelvoudige dissociatie verstaat met dat een patiënt of patiëntgroep met laesie X een functiestoornis
vertoont op A, maar niet op B. Een dubbele dissociatie geeft aan dat een patiënt of patiëntgroep met letsel op
een andere plaats Y geen functiestoornis vertoont op A, maar wel op B.
EEN GLOBAAL MODEL
Luria gaf een model met de neuropsychologische feiten en theorieën en integreerde dat samen met zijn eigen
waarnemingen over hersenverwondingen. Hij vatte de hersenen op als een geheel en als een complex
functioneel systeem waarbinnen diverse subsystemen een geheel eigen bijdrage aan de gezamenlijke activiteit
leveren. Het systeem is flexibel en adaptief. Dit beschrijft dat de gedragsstoornis nooit rechtstreeks iets kan
zeggen over betrokken subsystemen en over de intactheid of beschadiging van hersenregio’s. Echter zal
uiteindelijk ieder hersengebied gekoppeld worden aan een of meerdere specifieke factoren. Hij vatte de
functionele architectuur van de hersenen samen in drie globale indelingen:
- Drie voortdurend interacterende functionele eenheden, gerelateerd aan respectievelijk:
o Subcorticale,
Dient voor waakzaamheid en aandacht
Stoornissen in hersenstam, diencefalon en mediaal gebied van grote hersenen
o Posterieure,
Cognitieve informatieverwerking
Letsels achter de centrale fissuur, posterieure gebieden van de laterale cortex
o En anterieure hersengebieden
Organisatie van gedrag
Letsels voor de centrale fissuur, de motorische, premotorische en prefrontale cortex
- Drie hiërarchische geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan:
o Primaire,
Verwerking van oppervlakkige fysieke kenmerken
Zintuigen en motoriek
o Secundaire,
Verdere verwerking van betekenisverlening aan binnenkomende informatie
o En tertiaire zones in de hersenen
Overblijvende gebieden
- Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk de
linker- en de rechterhemisfeer
o LH is de taaldominante hemisfeer en daarom de dominante hemisfeer
o Samenwerking tussen bij hemisferen is noodzakelijk voor complex gedrag
DE MEEST GEMAAKTE FOUTEN