WEEK I – CONCEPTEN VPB
Vragen bij heffing:
1. De vraag naar het subject van de heffing: wie moet de belasting betalen?
2. De vraag naar het object van de heffing: ter zake waarvan moet belasting worden
betaald?
3. De vraag naar de maatstaf van heffing: waarover moet belasting worden betaald?
4. De vraag naar het tarief: hoeveel belasting moet er over de maatstaf van de heffing
worden betaald?
In Nederland hanteren wij het klassieke stelsel. Hierdoor is sprake van dubbele belasting: er
is heffing op de winsten van de vennootschap in de vorm van vennootschapsbelasting en
heffing op dividend in de vorm van vennootschapsbelasting. Dit is om oppotting te
voorkomen.
Wel een afgeslankte manier om ongelijkheid tussen rechtsvormen te voorkomen door de
dubbele belasting. Dit is door middel van de box 2 belasting, zo is sprake van ongeveer
dezelfde netto-uitkomst.
Toekomst van de vennootschapsbelasting is dat de multionationals meer de fair share
moeten betalen. Voorts zijn er enkele initiatieven van de OESO.
Systeem van de Vpb:
- Hoofdstuk 1: subjectieve belastingplicht
- Hoofdstuk II: objectieve belastingplicht
- Hoofdstuk IV: verrekening van verliezen
- Hoofdstuk V: tarief
- Hoodstuk VI: wijze vna heffing
De subjectieve belastingplicht geeft antwoord op de vraag wie belastingplichtig is.
- Artikel 1: het subject volgt uit artikelen 2 en 3
- Artikel 2: In Nederland gevestigde belastingplichtigen. Lid 4 geeft hieromtrent een
vestigingsplaatsfictie.
- Artikel 3: De in het buitenland gevestigde belastingplichtigen
Nederland of buitenland? Artikel 4 AWR jo. jurisprudentie:
Het wordt beoordeeld naar de omstandigheden. Uit de jurisprudentie volgt dat bij deze
beoordeling in het algemeen ervan moet worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het
lichaam berust bij zijn bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomst met de plaats waar
dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wordt dus ingegaan op het
incorporatiestelsel.
,Gevolg van dit onderscheid: binnenlands belastingplichtigen belast voor hun wereldwijde
winst (woonplaatsbeginsel), buitenlands belastingplichtigen slechts voor hun Nederlandse
inkomen (bronbeginsel). Voorts volgt uit art. 2 lid 4 het nationaliteitsbeginsel.
Uitzondering op de subjectieve belastingplicht: i.g.v. uitzondering in een verdrag, op basis
van art. 104 jo. 94 Gw.
Papierhandelaar-arrest: wanneer A alle handelingen verricht, maar B het contract tekent,
kan de belasting desondanks toegerekend worden aan A. Dan is dus tevens sprake van een
schenking waardoor daarover ook belasting betaald moet worden.
Beperkt en onbeperkt belastingplichtigen
- Onbeperkt: sub a/c. Uit lid 5 vloeit voort dat zij worden verondersteld altijd een
onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen. Al het vermogen wordt
dus geëtiketteerd als ondernemingsvermogen en alle voordelen voortvloeiende hieruit
behoren hiermee tot de belastbare winst (art. 8 lid 1 Vpb jo. 3.8 Wet IB).
Wie? Nv, bv, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en in het binnenland
gevestigde buitenlandse vennootschappen. Uit lid 6 volgt dat het bestaan van een nv of
bv bestaat wanneer deze als zodanig is ingeschreven in het handelsregister.
Nv in beginsel alleen een Nederlandse (BNB 1994/191), maar tegenwoordig niet meer
relevant wegens slot van sub a.
- Beperkt: sub e/g. Slechts belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming
drijven dan wel een bepaald beroep uitoefenen. Alle ondernemingen worden samen als
één beschouwd (art. 2 lid 7)
Wie? Stichtingen, verenigingen, overheidsbedrijven
Onderneming: een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die door deelname aan
het economische verkeer beoogt winst te behalen. Dit moet je objectief bekijken.
Ondergeordend winstoogmerk: Als je oogmerk om winst te behalen is om iets anders te
bereiken, is dat irrelevant en is je oogmerk desondanks winst behalen. Voor voetbalclubs
is dit expliciet bevestigd in BNB 2009/36.
Stichting beroepsopleiding: jaarlijks enorme overschotten, dat leidt tot de aanwezigheid
van een winststreven.
Stichting ijsbaan: structureel verlieslatend. Dan heb je geen winstoogmerk.
Art. 4 sub a geeft drie uitbreidingen op het ondernemingsbegrip, waaronder in
concurrentie treden (zie hierover ook Stichting Bloedbank)
Stappenplan belastingplicht i.g.v. een beperkt belastingplichtige:
1. Artikel 1 benoemen
2. Artikel 2 en de betreffende rechtsvorm
3. “Hier is bepaald dat slechts sprake is van een belastingplicht voor zover een
onderneming wordt gedreven”
,4. Onderneming is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die door deelname aan
het economische verkeer beoogt winst te behalen. Dit moet je objectief en subjectief
bekijken.
5. Overige arresten afhankelijk van de casus:
Ondergeordend winstoogmerk: Als je oogmerk om winst te behalen is om iets anders te
bereiken, wezende je hoofddoel, is dat irrelevant en is je oogmerk desondanks winst
behalen. Voor voetbalclubs is dit expliciet bevestigd in BNB 2009/36.
Stichting beroepsopleiding: jaarlijks enorme overschotten, dat leidt tot de aanwezigheid
van een winststreven.
Stichting ijsbaan: structureel verlieslatend. Dan heb je geen winstoogmerk.
Objectieve belastingplicht: waarover wordt de belasting betaald?
- Art. 7 lid 1 Wet Vpb 1969: ‘‘Ten aanzien van binnenlandse belastingplichtigen wordt de
belasting geheven naar het belastbare bedrag.’’
- Art. 7 lid 2 Wet Vpb 1969: ‘‘Het belastbare bedrag is de in een jaar genoten belastbare
winst verminderd met de voet van Hoofdstuk IV te verrekenen verliezen.’’
- Art. 8 lid 1 Wet Vpb 1969 vormt een schakelbepaling: ‘‘De winst wordt opgevat en
bepaald op de voet van de artikelen 3.8, 3.11 en 3.12, 3.13, eerste lid, onderdelen a, g, h
en i, 3.14, eerste lid, onderdelen b tot en met h, en tweede tot en met vijfde lid, 3.21 tot
en met 3.30, 3.30a, eerste tot en met zevende lid, 3.31 tot en met 4.54, 3.55 tot en met
3.57, 10.10, 10a.2, 10a.3 en 10a.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij voor
ondernemer wordt gelezen belastingplichtige.’’
- Art. 3.8 IB: Winst uit onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen
die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.’’
Voordelen = opbrengsten – kosten. Dit is de totaalwinst
Verkregen uit onderneming, dus 2 lid 5 ofwel vermogensetikettering
Uit 3.25 volgt de jaarwinst
De totaalwinst gaat uit van de nominalistische visie (elke nominale
vermogensvermeerdering hoort bij de fiscale winst).
Uit het totaalwinstbegrip volgt dat in beginsel alleen daadwerkelijke uitgaven als kosten in
mindering gebracht kunnen worden op de fiscale winst. Voorts vloeit de eindafrekening van
15d Vpb eruit voort. Ook de verliesverrekening uit art. 20 Vpb komt hieruit voort.
Voor de bepaling van de winst is onder andere de etikettering van belang: kapitaal en
vreemd vermogen worden anders behandeld. Hiervoor is ook de zakelijkheid van de
transacties van belang (art. 8b Vpb).
Enkele specifieke verduidelijkingen en beperkingen in de wet met betrekking tot de
totaalwinst zijn de gemengde kosten uit art. 8 lid 5, de aftrekbare kosten uit art. 9 en 9a en
de niet-aftrekbare kosten uit art. 10 en 10a. Belangrijke hieruit:
- Gemengde kosten (art. 8 lid 5 Wet Vpb 1969)
, - Oprichtingskosten (art. 9 lid 1 onderdeel d Wet Vpb 1969) (BNB 2010/34)
- Dividenduitkering (art. 10 lid 1 onderdeel a Wet Vpb 1969)
- Vennootschapsbelasting (art. 10 lid 1 onderdeel e Wet Vpb 1969)
Jurrisprudentie mbt de totaalwinst:
- BNB 1955/348 en BNB 1998/159: Alles wat een belastingplichtige aan kosten opvoert
doet hij als ondernemer. Goede bewijspositie. Belastingplichtige is ondernemer, niet de
belastingdienst, dus belastingplichtige bepaalt waarin hij investeringen doet. Welke
kosten hij hierom mag maken gaat vrij ver.
Verband met de aandeelhouder?
- BNB 1999/21 en BNB 1996/286: De DGA opereerde een scheepswerp en deze had een
schip in onderhoud. De DGA kreeg echter ruzie met de eigenaren van het schip en stak
hierom het chip in brand. Kosten niet aftrekbaar, want hier sprake van een kost
samenhangend met de persoonlijke relatie van de aandeelhouder.
- BNB 2008/139 (Bentley): aandeelhouder die eindeloos auto’s bleef kopen voor de
vennootschap werd gezien als het voorzien in een persoonlijke behoefte
- BNB 2011/125: BV had een vervallen pand en deze wilde hij verkopen aan de
aandeelhouder en dit wilde hij verkopen tegen de vervallen prijs. Voordat hij dit deed,
renoveerde hij echter het hele pand en bracht deze kosten in aftrek. Dit had zoveel te
maken met de persoonlijke wensen van de aandeelhouder, waardoor de kosten niet
aftrekbaar waren.
Onzakelijk onderdeel?
- BNB 1983/202 (Cessna I): tandarts ging naar verscheidene congressen en gebruikte
hiervoor een privévliegtuig. Er werd geoordeeld dat hij de reisbewegingen moest maken
en dus hiervoor kosten mocht maken, maar dat sprake was van een wanverhouding..
Hierom deel van de kosten niet aftrekbaar.
- BNB 1995/15 en BNB 1995/16
- BNB 2002/210 (Cessna II): Ter zake van kosten die in het kader van de onderneming
worden gemaakt, geldt dat deze kosten volledig op de winst in mindering kunnen
worden gebracht mits en voor zover een redelijk denkend ondernemer zich deze uitgaven
zou getroosten gegeven het beoogde (ondernemings)doel.
- BNB 2002/290 (Renpaarden): aandeelhouder wilde zijn klanten meenemen naar
renpaarden-wedstrijden. Ging een eigen renpaard aanschaffen. Ook hier werden kosten
eruit gehaald: het meenemen naar een wedstrijd om te netwerken is toegestaan, maar
het is niet nodig om een renpaard aan te schaffen.
At arm’s length uit 8b Vpb is hiervoor van belang. Transacties worden op grond hiervan
zakelijk gemaakt.
De aftrek van oprichtingskosten (art. 9 lid 1 sub d Vpb) kan gedaan worden op het niveau
voor wie de kosten van belang waren.
Geen doorbelastingen aan deelnemingen (BNB 2010/34), hierbij kijk je dus onder je als