H16: Het spijsverteringsstelsel
16.1 Het spijsverteringskanaal en de accessoire organen verrichten verschillende functies
ten behoeve van de omzetting van voedingsmiddelen
Spijsverteringsstelsel bestaat uit:
Spijsverteringskanaal (gastro-intestinale kanaal): mondholte, pharynx (keelholte),
oesophagus (slokdarm), maag, dunne darm, dikke darm, rectum en anus
Accessoire organen: gebitselementen, tong, speekselklieren, galblaas, lever en pancraes
Functies
1. Ingestie → voedsel via de mond naar het spijsverteringskanaal brengen
2. Mechanische verwerking → fysieke verwerking van vast voedsel: door tong en
gebitselementen en knedende bewegingen spijsverteringskanaal > voedsel gemakkelijker
voortbewogen en vergroot het oppervlak voor enzymen
3. Vertering → chemische afbraak van voedsel
4. Secretie → afgifte van water, zuren, enzymen en buffers
5. Opname → verplaatsing van kleine organische moleculen, elektrolyten, vitaminen en water
door dekweefsel van verteringskanaal naar interstitiële vloeistof
6. Uitscheiding → verwijdering van afvalstoffen uit lichaamsvloeistoffen. Afvalstoffen worden
ingedikt en in vorm van ontlasting (feces) via de stoelgang (defecatie) verwijderd
Opbouw spijsverteringskanaal
Mucosa (binnenbekleding): een slijmvlies en onderliggende laag los bindweefsel (lamina
propria), ligt in plooien zodat het oppervlak groter is voor opname en het uit kan zetten.
Mondholte, phraynx, oesophagus en anus bevatten gelaagd ipv enkelvoudig plaveiselepitheel
vanwege de mechanische belasting. Buitenste deel bevat muscularis mucosae: smalle strook
glad spierweefsel en elastische vezels > zorgen voor contracties
Submucosa: tweede laag los bindweefsel, bevat bloed- en lymfevaten, zenuwvezels en
neuronen. Zenuwweefsel (meissnerplexus) → betrokken bij reguleren/coördineren
samentrekkingen glad spierweefsel en klierproductie
Muscularis externa: laag gladde spiercellen, binnenste laag kringspieren en buitenste laag
lengtespieren. Hier tussen ligt plexus myentericus (mys = ‘spier’ + enteron = ‘darm’) > regelt
de contracties
Serosa: sereuze membraan dat muscularis externe bedekt langs het grootste deel van het
spijsverteringskanaal in de buikholte (viscerale peritoneum)
Sommige delen van het spijsverteringskanaal zijn opgehangen aan mesenteria: dubbele
lagen sereuze membraan (pariëtale en viscerale peritoneum). Binweefsel hier tussen biedt
plaats voor bloed-/lymfevaten en zenuwen. De mesenteria houden de aangehechte organen
op hun plaats (darmen niet in de war)
In mondholte, pharynx, oesophagus en endeldarm adventitia i.p.v. serosa: dicht netwerk
collagene vezels, bevestigd spijsverteringskanaal aan aangrenzende structuren
Klinische aantekening – Ascites
Ascites → zwelling van de buikholte door vloeistofophoping. Ontstaat wanneer zich meer vloeistof,
gevormd door buikvlies om wrijving tussen pariëtale en viscerale oppervlakken te beperken, naar de
buikholte verplaatst.
, Processen in spijsverteringskanaal
- Peristaltiek (peris = ‘rond’ + staltis = ‘vernauwing’) → verplaatsing van materiaal door het
spijsverteringskanaal, door golven van spiercontracties. Eerst samentrekking kringspier
achter de inhoud, daarna samentrekking lengtespieren zodat aangrenzend segment wordt
verkort
- Segmentatiebewegingen → bewegingen waardoor de voedselbrok wordt gekneed en
gemengd met darmsappen (alleen in dunne darm)
16.2 De mondholte bevat de tong, speekselklieren en de gebitselementen, elk met een
specifieke functie
Functies mondholte:
1. Betast en onderzoekt voedsel voordat het wordt ingeslikt
2. Verwerkt materiaal mechanisch
3. Bevochtigt materiaal door menging met slijm en klierproducten
4. Begint vertering koolhydraten en vetten d.m.v. enzymen in speeksel
Opbouw mondholte (cavitas oris)
Vestibulum: ruimte tussen wangen/lippen en gebitselementen
Tandvlees (gingiva): omgeeft de basis van de gebitselementen
Harde gehemelte (palatum durum) en zachte gehemelte (palatum molle): dak mondholte
Tongriempje (dunne slijmvliesplooi): verbindt vrije gedeelte tong met onderliggende dekweefsel
Functies tong
1. Mechanische bewerking door samendrukken, aflikken en vervormen
2. Bewerking voedsel als hulpmiddel bij kauwen en voorbereiding op doorslikken
3. Onderzoek van voedsel met tast- temperatuur en smaakzintuigen
Basis loopt door in de oropharynx, hierop bevinden zich de tongamandelen
3 paar speekselklieren
Oorspeekselklieren: mondt via de gang van Stensen uit bij de 2e kies, vormen
speekselamylase → enzym dat zetmeel afbreekt tot kleinere moleculen
Ondertongspeekselklieren: monden via afvoerbuizen uit aan zijden van tongriem
Onderkaakspeekselklieren: monden uit achter de kiezen
Klinische aantekening – Bof
Bof → nestelt meestal in (oor)speekselklieren, meestal bij 5-9 jaar, actieve immuniteit door
vaccinatie
Oppervlakken van kiezen zorgen voor het kauwen / de masticatie
Hals → markeert de grens tussen de wortel en de kroon
Kroon is bedekt met glazuur: kristallijne vorm van calciumfosfaat
Grootste deel van gebitselementen bestaat uit dentine: gemineraliseerde matrix, vergelijkbaar met
die van een been
De pulpaholte bevat bloedvaten en zenuwen in een smal wortelkanaal, cytoplasma-uitlopers van
deze cellen lopen door in de dentine
Wortel rust in benige holte / tandkas (ook wel alveolus)
Collagene vezels van het periodontale ligament (peri = ‘rond’ + odonto = ‘tand’) lopen door naar
omringend bot. Cement bedekt dentine van de wortel, biedt bescherming en hecht het periodontale
ligament stevig vast