Celbiologie
H2
2H betekent 2 atomen, H2 betekent 1 atoom
Molecuul = 2 of meer van dezelfde atomen aan elkaar 2 losse H’tjes worden samen H2
Verbinding = 2 of meer verschillende atomen aan elkaar 4H en 1 C samen worden CH4
(compound)
Elektronen zitten in de ringen, in de 1e ring zitten er 2, 2e zitten er 8, 3e zitten er 18 enz.
Buitenste ring elektronen (valence shell) is belangrijkste voor de bindingen.
Als een atoom 8 elektronen in de buitenste ring heeft, dan is deze stabiel. Is dit niet zo, dan zal de
atoom uit elkaar vallen of elektronen wisselen met andere atomen.
Anions; als atoom negatief geladen is
Cations; als atoom positief geladen is
Covalente bindingen: als atomen elektronen delen uit de buitenste ring
Nonpolar: zoals O=C=O, is in een rechte lijn
Polar: zoals water waarbij de H’tjes beiden iets boven het midden zitten en het een V-vorm heeft. Er is
dan een negatieve positieve lading bij de O.
Synthese reactie: als 1 of meer atomen of moleculen een complexere molecuul vormen.
A + B = AB
-Kost energie
-Anabolisch
Ontleding: als een molecuul wordt ontleed in kleinere moleculen of atomen.
AB = A + B
-Komt energie vrij
-Catabolisch
Uitwisselingsreactie: combinatie van synthese en ontleding reacties.
AB + C = AC + B
Kinetische energie: energie dat in gang is
Inorganische verbindingen: Bevatte geen koolstof, en zijn kleine moleculen
Organische verbindingen: Bevatten koolstof, en zijn over het algemeen lange moleculen
Hydrolyse betekent ‘’water splitting’’
Polymeren: monomeren, meerdere zelfde moleculen achter elkaar of herhalende stukken
Alle moleculen zoals koolhydraten, lipiden, eiwitten en nucleïne zuren worden gevormd door
dehydratation en gebroken door hydrolyse
Koolhydraten: bevatten koolstof, waterstof, en zuurstof
Ze bevatten net als water altijd dubbele H van hoeveelheid O.
-Monosachariden (= 1 suiker): 1 ring, eenvoudige suiker
Meest belangrijke monosachariden in het lichaam zijn glucose (brandstof voor cellen), fructose en
, galactose (worden omgezet naar glucose in de cellen), ribose en deoxyribose (structuur van nucleïne
zuren, verantwoordelijk voor genetische informatie)
-Disachariden (dubbele suiker): 2 suikers die door hydratie synthese aan elkaar zitten. Hierbij komt
water vrij. Meest voorkomende in het lichaam zijn; sucrose (glucose-fructose), lactose (glucose-
galactose), maltose (glucose-glucose) of mout suiker.
Disachariden moeten altijd eerst worden afgebroken, want ze zijn te groot om door he celmembraan te
gaan. Dit wordt gedaan d.m.v. hydrolyse.
-Polysachariden (veel suikers): zijn door hun lengte de ideale opslag producten.
Zetmeel (starch): is de opslag van polysachariden gevormd door planten.
Glycogeen: is kleiner, polymeer van aan elkaar zittende glucose stukjes.
Lipiden (vetten): bevatten koolstof, waterstof en zuurstof (heel weinig zuurstof).
Lossen dus niet op in water, maar wel in bijv. alcohol of aceton.
Soorten vetten:
-Triglyceriden (neutrale vetten): bestaan uit 3 stukken vettige zuren en 1 stukje glycerol.
Trans vetten en omega-3 vetzuren zijn beter voor je lichaam. Vetten zijn bijv. gestold.
-Fosfolipiden: zijn het zelfde als de triglyceriden, maar fosfolipiden heeft 2 i.p.v. 3 vettige zuren en de
groep maakt altijd deel uit van de molecuul en neemt de plaats in van het vetzuur.
De kop is hydrofiel en de staart is hydrofoob, waardoor het in celmembranen selectief is wat er wel en
niet in kan.
-Steroïden: 4 platte koolstofringen aan elkaar.
Cholesterol is de belangrijkste steroïde in het lichaam. Het zit in celmembranen en breekt vet af en
maakt vitamine D aan.
Eiwitten: hebben de meest verschillende functies van alle organische moleculen
Alle eiwitten bevatten koolstof, zuurstof en waterstof. Soms stikstof en zwavel.
Aminozuren; zijn de kleine moleculen waaruit eiwitten bestaan. Alle aminozuren hebben een base,
een zuur en een rest groep. De restgroep bepaald de functie van het aminozuur.
Vezelige eiwitten (structurele eiwitten): belangrijk voor de binding en sterke van weefsel, meestal
tertiaire of quartaire structuur.
Colageen en keratine zijn soorten hiervan die veel voorkomen in lichaam.
Bolvormige eiwitten (functionele eiwitten): hebben minstens tertiaire structuur. Verschillende
soorten. Verbindingen zijn over het algemeen niet heel sterk en kunnen. Door temperatuur of pH
verschil kan het zijn werking verliezen.
Antilichamen: bieden immuniteit, hormonen helpen om te groeien en reguleren en ontwikkelen.
Enzymen: regelen chemische reacties in het lichaam.
Hemelglobine: zuurstofdrager, quartaire structuur
Enzymen: biologische katalysatoren. Versneld de tijd van een chemische reactie, zonder zelf deel van
het product te worden of te veranderen. Een enzym zorgt er ook voor dat de reactie überhaupt gebeurd.
Het oppervlak van de enzymen is actief en reageert met andere moleculen. Elk enzym kan 1 bepaalde
soort chemische reactie op gang zetten. Een enzym eindigt meestal op -ase.