Samenvatting Visuele Identiteit
Leerdoelen
• Je kent en herkent de basiselementen van een visuele identiteit (huisstijl):
naam en logo, typografie, kleur, fotografie, compositie, patroon, materiaal.
(toepassing online en offline).
• Je kent en herkent de fysieke representatie van een organisatie (Fysieke
identiteit Weijnand)
locatie, gebouwen, interieur, werkplekken, showrooms, Retail omgeving, producten
en verpakkingen.
• Je kan de visuele data van een organisatie ordenen, interpreteren en
analyseren
met behulp van het A/S model, retoriek, semiotiek en Gestalt.
• Je kan de visuele identiteit (visuele en fysieke representatie) ordenen aan de
hand van identiteitsmodellen
vectoren van Olins, Identiteit en Imago van Birkigt en Stadler, Identiteitsprisma van
Kapferer, Brand-Design model van Boer, Touchpoints van Wheeler
• Je kan identiteitsstructuren benoemen en identificeren
monolithisch, endorsed, branded
Tentamen voorbereiding checklist
1. Noem de basiselementen van visuele identiteit en licht ze kort toe. (Designing Brand
Identity, Alina Wheeler)
2. Met welke fysieke verschijningsvormen kan een organisatie zich representeren?
(Fysieke Identiteit, Weijnand 2008).
3. Neem een advertentie voor je en geef een semiotische analyse van een advertentie.
(Beeldtaal: checklist voor Semiotiek en model Connotatie-Denotatie).
4. Neem een magazine voor je en geef een retorische analyse van de cover. (Beeldtaal:
checklist voor Visuele Retorica).
5. Neem een website voor je en ga na welke Gestaltwetten van toepassing zijn. (Beeldtaal:
checklist voor Gestalt)
6. Vul het analyse-synthese model in voor een verpakking. Verwerk daarin ook een gestalt,
semiotische en retorische analyse. Stel vast of de actuele werking in lijn ligt met de
beoogde werking. Welke aanbevelingen kun je doen om de actuele werking beter aan te
laten sluiten aan de beoogde werking.( Analyse-Synthese model, Vibeke Ferree)
7. Zoek een case study van een visuele identiteit. (Bijvoorbeeld op de website van een
ontwerpbureau) en vat het concept en de uiteenlopende toepassingen samen in de volgende
modellen:
a. Honingraat model (ideals charaterize identity), Alina Wheeler
b. 4 vectoren, Wally Olins
c. Identiteit-imago model, Birkigt&Stadler
d. Identity Prisma, Kapferer
e. Brand Design Model, Ruud Boer
,8. Geef de overeenkomsten en verschillen weer tussen de modellen (Designing Brand
Identity, Alina Wheeler) (On Brand, Wally Olins), (Identiteit-imago model, Birkigt&Stadler)
(Identity Prisma, Kapferer), (Brand Design, Ruud Boer).
9. Kijk goed om je heen bijvoorbeeld bij boodschappen doen en benoem de
identiteitsstructuren die zichtbaar worden op de productverpakkingen. Benoem bij iedere
identiteitsstructuur een opvallend voorbeeld (Brand Design, Ruud de Boer).
Identiteitsmodellen
1. Vectoren Wally Olins
2. Identiteitsprisma Kapferer
3. Brand Design model Ruud de Boer
4. Alina Wheeler (Honingraatmodel (1), Touchpoints (2), 9 Basis elementen (design brand
identity) (3)
5. Identiteit-imago model Birkigit & Stadler
6. Fysieke Identiteit Weijnand
7. A/S Schema
,Visuele identiteit = hoe een merk of organisatie zich visueel en fysiek (re)presenteert.
Analyse synthese schema
,Een merk is een teken dat de producten of diensten van uw onderneming onderscheidt van
die van andere bedrijven/concurrenten.
Dat kan van alles zijn, bijvoorbeeld:
Woorden
Namen (denk aan: productnaam, bedrijfsnaam of persoonlijke naam)
Letter- of cijfercombinaties
Afkortingen
Slogans
Logo’s
Symbolen
,De vorm van een product
Verpakkingen
Geluid
Merkassociaties zijn alle aan het merk gekoppelde materiële en immateriële beelden (vorm:
formeel en materieel) ervaringen, overtuigingen en opvattingen in het hoofd van de
consument (actuele werkign). Ze vormen een associatief netwerk op basis waarvan de
consument kiest voor merk A en niet voor merk B (actuele werking).
Merkwaarde is een mentale koppeling van een merkbetekenis (inhoud/betekenis) aan een
merkwaarde op instrumenteel, impressief/expressief of centraal niveau. (met gebruikmaking
van semiotiek).
,Gestalt, Semiotiek en Retoriek
Gestaltwetten = Alles wat we waarnemen, eenvoud van het beeld. Met name bij vragen
over het begripsproces en de verklaring voor het feit waarom bepaalde zaken minder
duidelijk zijn dan andere.
Wat zien we, welke vorm, welke structuur?
Hoe komt het dat we zien en onderscheiden wat we zien?
Hoe komt het dat we andere zaken niet goed onderscheiden?
Wat zijn de onderdelen van het beeld?
Semiotiek = Betekenisgeving van het beeld. Tekens en tekensystemen zoals iconen,
indexicale tekens, symbolen, en andere betekenis dragers.
Wat betekent wat we zien?
Welke symbolen herkennen we?
Hoe komt het dat we dat weten?
Retoriek = Overtuigingskracht van het beeld. De vraag naar overtuigingskracht van de
communicatiemiddelen. Bijv. een foto van een verminkte hand op een billboard rond oud en
nieuw wil de kijker iets duidelijk maken.
Hoe komt het dat dit beeld zo sterk werkt?
Waardoor raken we geroerd, overtuigd?
Met welke middelen probeert de maker van het beeld te overtuigen?
Zien (Gestalttheorie) Begrijpen (Semiotiek) Overtuigd worden (Retorica)
Denotatie = Letterlijke betekenis. De eerste betekenislaag. Herkennen wát er wordt
afgebeeld.
Connotatie = Subjectieve betekenis. De tweede betekenislaag. Begrijpen welke ideeën en
waarden er worden gepresenteerd en wat de betekenis ervan is.
, Denotatie
De concrete, letterlijke betekenis van een teken. Denotatie berust op wat Barthes noemt
‘antropologische kennis’: algemeen gedeelde kennis. (van den Broek, e.a., 2010).
4. Primaire denotatie
Aard van de interpretatie is objectief. Primaire denotatie ligt altijd vast. Meestal gaat het op
dit niveau om zaken als vorm, rangschikking, grootte, materiaal, kleur, enz.
5. Secundaire denotatie
Aard van de interpretatie is intersubjectief. Afhankelijk van iemands kennis van de wereld.
Connotatie
De subjectieve betekenis en de gevoelswaarde van een teken. Het gaat om het effect van de
betekenis.
6. Primaire connotatie
Aard van de interpretatie is cultureel, op grond van gedeelde waarden.
7. Secundaire connotatie
Aard van de interpretatie is subjectief, op grond van persoonlijke waarden.
Gestaltwetten
1. Wet van voorgrond en achtergrond De gestaltwet waarbij we onze waarnemingen
organiseren door voor-en achtergrond van elkaar te onderscheiden. Het is vrijwel onmogelijk
om beide figuren tegelijk in één tekening te zien.
2. Wet van eenvoud De wet waarbij voorwerpen worden waargenomen in de meest
eenvoudige vorm. Bij deze wet geldt het motto ‘Less is more’. Hoe eenvoudiger, hoe
gebruiksvriendelijker en duidelijker.