LEVENSFASEN
WEEK 1
VAARDIGHEIDSLES 1: KIND 1
Scoliose
▪ Verkromming van de ruggengraat, draaiing van de ruggengraat.
▪ 4% v.d. bevolking, komt vaker voor bij vrouwen.
Oorzaken
- 80% van de gevallen is de oorzaak bekend.
- Idiopatische scoliose: erfelijkheid
- Niet-idiopatische scoliose: aangeboren wervelafwijkingen, afwijkingen in het wervelkanaal,
degeneratieve afwijkingen (‘slijtage’), neuromusculaire aandoeningen, spierdystrofie, polio,
syndroom van Marfan, tumoren, reumatische afwijkingen en geboorteafwijkingen.
Klinisch beeld
- Pijn in de rug, met name wanneer je voorover buigt.
- Gekantelde bekken
- Ongelijke benen
- Hoofdpijn
- Uitstralende pijn naar je benen
- Vermoeidheid door verminderde longfunctie
- Luchtfiguur
- Des te sterke de scoliose, des te groter de beperkingen
Buitenbocht: convex
Scheuermann
▪ Aandoening in de rug.
▪ Abnormale kromming van de bovenrug (kyfose) en/of erg holle onderrug (lordose)
▪ 0.4 tot 10% v.d. adolescenten in de leeftijd van 13 t/m 17 jaar, komt vaker voor bij mannen.
Oorzaken
- Precieze oorzaak onbekend.
- Er is sprake van afwijking in het deel van de ruggenwervels die zorgen voor de groei.
- Krijg je een groeispurt dan wordt de normale bolling van de bovenrug versterkt door het
achterblijven van de groei in de ruggenwervels (als compensatie een holle onderrug).
Klinisch beeld
, - Kromme bovenrug
- Zeurende stekende pijn bij buigen, tillen of sporten
- Vermoeidheid, zeker na lang inspannen, staan of zitten
- Spierstijfheid hoog in de rug
- Korte hamstrings
- Asymmetrische borstkas
- Op latere leeftijd rugpijn
Spondylolisthesis
▪ Afschuiving van een wervel ten opzichte van een onderliggende wervel
(spondyl = wervel, listhesis = afglijden)
▪ Treedt meestal op bij één v.d. onderste niveaus v.d. wervelkolom (L4-L5 óf L5-S1)
Graad 1: verschuiving tot 25%
Graad 2: verschuiving van 25-50%
Graad 3: verschuiving van 50-75%
Graad 4: verschuiving van > 75%
Oorzaken
- Aangeboren
- Slijtage
- Verouderingsproces
- Botziektes v.d. wervels of van alle botten in het lichaam
- Breuk in de wervel (honkbal, roeien, voetballen en gewichtheffen lopen extra kans)
- Trauma
Klinisch beeld
- Pijn in de rug
- Minder goed bewegen in de rug
- Stijve hamstrings
- Doof gevoel of tintelingen in de benen (beklemming van zenuwen in de rug)
- Minder kracht in de benen
- Rust verminderd de pijn
,Anamnese
▪ Wie heeft houdingsprobleem ontdekt? Waarom?
▪ Info over voorgeschiedenis, ontwikkeling
▪ Info over groeispurt (menarche)
▪ Erfelijkheid?
Specifieke testen
Spndylolyse/-listhesis Scheuermann Scoliose
Inspectie in stand Inspectie in stand Inspectie in stand
Observatie bekken Observatie bekken Palpatie bekken
(sagittale vlak) (sagittale vlak) en scapulae (frontale vlak)
Wat verwacht jij Palpatie WK % Palpatie WK & spiertonus Palpatie WK %
te zien & spiertonus spiertonus
waarom?
Wat verwacht je Bekkenpalpatie
te voelen & (uitsluiten
waarom? beenlengteverschil /
bekkenrotatie)
, Nagaan structureel /
niet-structureel
(vlakken afwijking,
gibbus (bult) etc.)
Wat verwacht je (Geleid-) Actief (Geleid-) Actief (Geleid-) actief bew.
te zien in ROM bewegingsonderzoek bewegingsonderzoek WK Onderzoek / mobiliteit
& waarom? WK WK / heup/
schoudergordel-
gewricht
Wat verwacht je Buktest Buktest Buktest, scoliometer
te zien in
krachttesten &
waarom?
Stufe palpatie Thoraxexcursie (in-exp) Trendelenburg,
thoraxexcursie (in-/exp)
Wat verwacht je Spierfunctie / -kracht Spierkracht: rompspieren: Spierkracht romp en
te zien in lumbale dorsale en m. erector spinae, mm. spierlengte
lengtetest & ventrale rhomboideii, m. serratus been/heupspieren
waarom? rompstabilisatoren. anterior
Noot: m. abdomini
wel, mm. multifidi niet
specifiek
Spierlengte: m. Spierlengte: . illiopsoas, Spierlengte: m.
illipsoas, m. erector mm. hamstrings, m. hamstings, m. pectoralis
spinae, mm. pectoralis major major
hamstrings
Spiertonus: de kracht die een spier in rust uitoefent op de aanhechtingsplaatsen.
Stufe palpatie: wervelkolom voelen
Thoraxexcursie: in en uit ademen
WERKCOLLEGE 1: REPRODUCEERBAARHEID EN VALIDITEIT
De validiteit of geldigheid van een test is de mate waarin de test meet wat hij zou moeten meten. Bij
het onderzoeken van de validiteit wordt gekeken naar de mate waarin de resultaten van een test en
het te meten verschijnsel met elkaar overeenkomen.
(Je meet wat je wilt meten) -> Een meting is alleen valide als deze ook reproduceerbaar is.
Vormen:
- Construct-validiteit: gebaseerd op de logische relaties die er zijn tussen variabelen. Hiermee
kun je zien of de resultaten wel dergelijk een indicator zijn voor het begrip dat je wilt meten.
- Criterium-validiteit: uitkomst vergelijken met gouden instrument (eventueel röntgenfoto)
Vergelijken en krijgen dezelfde uitkomst met de gouden standaard.
- Representatieve validiteit: de personen die worden gemeten daadwerkelijk in staat zijn iets
te zeggen over wat er gemeten wordt. (content validiteit)
- Face-validiteit: Indruksvaliditeit of 'validiteit op het eerste gezicht' slaat op de mate waarin
een instrument de indruk wekt iets relevants te meten, met andere woorden of een
instrument valide lijkt. Zo zouden de antwoorden op de vragen uit een vragenlijst een goede
indicatie moeten zijn voor datgene wat we met het instrument proberen vast te stellen.
Validiteit op het eerste gezicht heeft wetenschappelijk gezien nauwelijks of geen waarde. In