Cel
Het lichaam bestaat uit drie basisonderdelen:
- De cel
- Het interstitium (de tussenruimte)
- De bloedbaan
Doel van het lichaam is om de cellen in leven te houden→ dit doet het lichaam door
het interne milieu in balans te houden ondanks veranderingen. Dit heet homeostase.
Hierdoor moet het lichaam stoffen kunnen opnemen en uitscheiden:
Stoffen opnemen→
- Zuurstof (o2)
- Water en zouten (opgenomen uit darm)
- Bouwstoffen en energie (darm= door voeding)
Stoffen uitscheiden→
- Koolstofdioxide (co2)
- Water en zouten (uitgescheiden via de nieren= urine of door de huid= zweet)
- Bouwstoffen (uitgescheiden via de lever/nier= ontlasting/urine)
- Energie ( verbanden via warmte, beweging of groeien)
De aansturing van heel dit proces gaat via:
- Zenuwstelsel
- Hormoonstelsel
De uitvoering van heel dit proces gaat via: De 11 orgaanstelsels→
- Zenuwstelsel
- Hormoonstelsel
- Huid
- Beenderstelsel
- Spierstelsel
- Cardiovasculaire
stelsel (hart -en
vaatstelsel)
- Lymfestelsel
- Ademhalingsstelsel
- Spijsverteringsstelsel
- Urinaire stelsel
- Voorplantingsstelsel
,Transport door het celmembraan
Nodig bij transport over het celmembraan:
Cel en zijn omgeving→
- Intracellulaire vloeistof ( alle vloeistof binnen de cel)
- Extracellulaire vloeistof ( alle vloeistof buiten de cel)
Samenstelling hiervan word geregeld door de cel zelf:
• Passief transport:
✓ Kost geen energie
✓ Van een hoge concentratie naar een lage concentratie
✓ Stroomafwaarts
✓ Kan door diffusie en osmose:
Diffusie:
o Stoffen die zich verplaatsen van een plek met een hoge concentratie naar een
plek met een lage concentratie.
o Voorbeeld: water en limonade. De limonade komt in het water terecht een als
je het een tijdje laat staan is de limonade verdeeld over het gehele water.
Osmose:
o Stoffen die zich verplaatsen van een plek met een lage concentratie naar een
plek met een hoge concentratie
o Doordat er in de cel een semipermeabele wand is die water, zuurstof en co2
doorlaat en suiker, zout en eiwitten afstoot.
o Bij twee bakken met een semipermeabele wand ertussen met in de ene bak
een lage concentratie en in de andere bak een hoge. Zal het water zich gaan
verplaatsen naar de plek met de hoogste concentratie omdat de stoffen niet
door de wand heen kunnen. Dus zal het water zich gaan verplaatsen.
o Dit gebeurt ook in het lichaam: er is een evenwicht in de zoutconcentratie in
het lichaam. Dit heet isotoon= het aantal opgeloste deeltjes in vloeistof 1 is
gelijk aan het aantal deeltjes in vloeistof 2.
Als je dus mensen aan het infuus een hypertoon zoutoplossing (meer zout)
zou geven→ dan zullen de cellen bijvoorbeeld rode bloedcellen of
hersencellen krimpen. Omdat het water naar een hoge concentratie zou gaan.
Hypertoon= het aantal opgeloste deeltjes in vloeistof 1 is meer dan dat van
vloeistof 2
Maar als je mensen aan het infuus een hypotoon zoutoplossing (minder zout)
zou geven→ dan zullen de cellen juist opzwellen. Omdat het water van
extracellulair naar intracellulair gaat. Patiënt kan ziek worden en zelfs
overlijden.
Hypotoon= het aantal opgeloste deeltjes in vloeistof 1 is minder dan dat van
vloeistof 2
, • Actief transport
✓ Kost wel energie
✓ Verbruikt de benzine van het lichaam ATP
✓ Van een lage concentratie naar een hoge concentratie
✓ Stroomopwaarts
✓ Transport met behulp van blaasjes
✓ Pompeiwitten
Vormen van actief transport:
Transportkanalen: Er zijn transport kanalen die in het plasmamembraan en
hebben een deur, hierdoor kunnen stoffen naar binnen en naar buiten. Elke
deurbeweging kost ATP. Een bekent voorbeeld is de natrium/kalium pomp.
Hierbij word natrium naar buiten gepompt en kalium naar binnen.
Bulktransport: cellen van het afweersysteem komen wel eens
lichaamsvreemde stoffen tegen die te groot zijn om door de transportkanalen
te gaan. bijvoorbeeld een bacterie. Deze kunnen de cellen opeten=
fagocytose. Binnen in de cel word de bacterie onschadelijk gemaakt en
vervolgens wat overgebleven is uitgepoept= exocytose
Metabolisme= alle biochemische reacties die in de cellen kunnen plaatsvinden.
Biochemie= scheikunde van het levende wezen.
Twee typen biochemische reactie:
- Anabole reacties:
o Hier worden kleine moleculen samengevoegd tot grotere.
o Reacties kosten energie
o Assimilatie (Opbouwstofwisseling)
o De gevormde moleculen worden meestal tijdelijk gebruikt voor groei,
onderhoud en reparatie weefsels
o Patiënt voorbeeld: als een patiënt meer anabole reacties heeft dan
katabole reacties→ meer spieren en meer vetweefsel.
- Katabole reacties:
o Hier worden grote moleculen afgebroken tot kleinere.
o Bij deze reacties komt energie vrij
o Dissimilatie (Afbraakstofwisseling)→
o De vrijgekomen energie kan worden gebruikt voor opbouwstofwisseling
of andere energie vragende processen (beweging of warmteproductie)
o Patiënt voorbeeld: als een patiënt meer katabole reacties heeft dan
anabole reacties→ slechte weerstand en valt snel af/ondervoeding.
, Enzymen: zijn reactieversnellers. Deze kunnen biochemische reactie snel laten
verlopen.
• worden door het lichaam zelf gemaakt;
• zijn altijd eiwitten;
• katalyseren (versnellen) alle biochemische reacties die in de cel plaats moeten
vinden;
• zijn reactie specifiek: voor elk soort reactie bestaat een specifiek enzym;
• hebben een kenmerkende optimumtemperatuur en optimumzuurgraad;
• worden bij de reacties zelf niet verbruikt en zijn dus telkens weer inzetbaar;
• hebben vaak een co-enzym ('hulp-enzym') nodig om werkzaam te zijn.
Weefsels
Weefsel= een verzameling cellen met een soortgelijke bouw en een
gemeenschappelijke functie.
Extracellulaire stoffen= zijn stoffen die zich rondom de cellen bevinden en waaraan
het weefsel vaan zijn specifieke functies ontleent. Dit noem je ook wel de matrix/
tussencelstof.
Vier hoofdgroepen weefsels
1. Epitheel
= Dekweefsel dat bestaat uit cellen die een aan eengesloten laag vormen zonder
tussencelstof. Dat is een dunne laag elastisch bindweefsel waarop het dekweefsel
rust.
- Er is geen tussencelstof
- De cellen liggen tegen elkaar aan
- Komt overal voor in het lichaam
- Epitheel is niet doorbloed (bevat geen bloedvaten)
- Voeding epitheel cellen verzorgt door wel doorbloede aangrenzende
bindweefsel.
- Het heeft een slijtfunctie: cellen sterven af en worden continu opnieuw
aangemaakt.
- Het epitheel oppervlak kan:
Blootgesteld zijn aan omgeving (huid)
Aan de binnenkant zitten ( darmholte)
Of zit vast aan dunne elastische laag (basaalmembraan)
Basaalmembraan= verbind het epitheel met het onderliggende weefsel (meestal
bindweefsel)
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lolafranssen. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,98. Je zit daarna nergens aan vast.