KT1 AFP
Leerdoelen werkgroep 1
In deze werkgroep staan de volgende leerdoelen centraal:
Weet je welke zes voedingsstoffen het menselijk lichaam nodig heeft;
Ken je de belangrijkste functies van deze voedingsstoffen voor het menselijk lichaam;
Heb je inzicht in de enzymatische afbraak van koolhydraten, lipiden en eiwitten;
Ken je de bouw en functies van de delen van het spijsverteringskanaal;
Ken je de bouw en functies van de pancreas;
Ken je de bouw en functies van de lever en galwegen.
Er zijn zes groepen voedingsstoffen: koolhydraten, vetten, eiwitten, vitaminen, mineralen en water.
Koolhydraten en vetten worden de brandstoffen of energierijke stoffen genoemd. Zij leveren energie
om te kunnen bewegen en om warm te blijven. Teveel koolhydraten en vetten worden in het lichaam
opgeslagen als reservestoffen. Brood, pasta, couscous en aardappelen zijn voedingsmiddelen die veel
zetmeel bevatten. In jam, honing en snoep zitten veel suikers. Zetmeel en suikers zijn beide
koolhydraten.
Chips, koeken, mayonaise, volle melk, slagroom en roomboter bevatten veel verzadigde vetten. Deze
zijn erg moeilijk door je lichaam af te breken. Margarine, vis, walnoten en oliën bevatten veel
onverzadigde vetten. Deze zijn veel gemakkelijker af te breken, dus is het beter om deze te eten.
Water is een belangrijke bouwstof. Dit komt omdat je lichaam voor ongeveer zestig procent uit water
bestaat. Zo bestaan bloed en cellen voor een groot deel uit water. Zonder water te drinken, houd je
het niet lang vol.
Een andere bouwstof is eiwit. Dit vind je veel in vlees, kaas, yoghurt, tofu, eieren en vis. Eiwitten
worden gebruikt wanneer er nieuwe cellen moeten worden gemaakt. Dat komt voor als je een
wondje hebt. Ook voor de productie van enzymen en hormonen heb je eiwit nodig.
Vitaminen en mineralen dienen als beschermstoffen en als bouwstoffen. Als je er te weinig van
binnen krijgt word je ziek. In normale gezonde voeding zitten voldoende vitaminen en mineralen.
Fruit en groenten bevatten veel vitaminen. Mineralen zitten in veel verschillende producten zoals: vis
en groenten.
De spijsvertering is het losmaken, opnemen en omzetten van voedingsstoffen in energie en
bouwstenen voor het lichaam.
Het eten en drinken dat door de mond het lichaam binnenkomt, wordt behandeld en in kleine stukjes
geknipt. Zodoende kan het lichaam alle voedingsstoffen via de darmen opnemen in het bloed.
Vanaf de mond tot de anus is voeding 24 tot 28 uur onderweg. Het voedsel wordt klein gemalen,
vermengd en voortgestuwd om zo de voedingsstoffen op te nemen in het bloed. Hieronder staat per
onderdeel kort weergegeven hoe dat proces werkt.
Mond
In de mond komt het eten binnen. De tanden, kiezen en tong malen het eten fijn. Doordat het
vermengd raakt met speeksel is het gemakkelijk om het voedsel door te slikken. In het speeksel zit
een enzym (amylase) dat vast kan gaan inwerken op het zetmeel. Als we aan eten denken komt er al
speeksel vrij. Op een dag is dat in totaal ongeveer een liter. En afhankelijk van wat we eten verandert
de samenstelling van het speeksel: eten we droog, dan komt er veel water bij, eten we iets taais, dan
komt er meer slijm bij.
Slokdarm
Na dat je het eten hebt doorgeslikt, komt het in de slokdarm op weg naar de maag. Dat is een
gespierde buis van ongeveer dertig centimeter. Doordat er spieren omheen zitten kan de slokdarm
kneden en wordt het voedsel geleidelijk naar de maag geleid. Daarvoor moet het eten nog door een
sluitspiertje: de slokdarmsfincter. Deze kringspier zorgt er ook voor dat het eten uit de maag niet
meer terug omhoog komt.
, Maag
In de maag komt het eten samen met het maagsap. Dit is heel zuur en daarom is de binnenkant van
de maag beschermd met een slijmvlies. Het maagsap bevat onder andere spijsverteringsenzymen en
daardoor komt de vertering van het voedsel verder op gang. Het zoutzuur in het maagsap doodt
bacteriën die we met ons voedsel binnenkrijgen. De spieren aan de buitenkant van de maag kneden
bovendien de inhoud.
Dunne darm
De dunne darm zorgt ervoor dat voedingsstoffen die door de vertering beschikbaar komen via de
darmwand in het lichaam terecht komen. Dat gaat in een paar onderdelen van de dunne darm. Het
eten komt na de maag via een sluitspier uit in de twaalfvingerige darm (duodenum). In dit deel komen
er verteringssappen uit de alvleesklier en galblaas bij. Daarna gaat het voedsel via de nuchtere darm
(jejunum) en de kronkeldarm (ileum) als waterdunne vloeistof door naar de dikke darm. Doordat de
wand van de dunne darm sterk geplooid is, heeft het een groot oppervlakte. Dit is nodig om er voor te
zorgen dat de opname van voedingsstoffen goed verloopt.
Alvleesklier
In de alvleesklier wordt alvleeskliersap gemaakt dat aan het begin van de dunne darm wordt
toegevoegd aan de voedselbrij. Hierin zitten verschillende soorten spijsverteringsenzymen,
bijvoorbeeld lipase voor de vertering van vetten. In de alvleesklier wordt ook insuline gemaakt dat de
suikerstofwisseling regelt.
Galblaas
Op hetzelfde punt in de dunne darm komt galvloeistof bij de voedselbrij uit de galblaas. Gal wordt
gemaakt door de lever. Deze vloeistof is vooral nodig om vetten te verteren.
Lever
Tot slot draagt ook de lever bij aan het spijsverteringsproces. Dit orgaan maakt dus galvloeistof, maar
staat via de poortader ook vrij direct in contact met de darmen. Alle stoffen, die net zijn opgenomen
in het bloed, komen zo eerst langs de lever. De lever kan deze stoffen dan verder behandelen of het
lichaam in sturen.
Dikke darm, endeldarm en anus
Het waterige mengsel met onverteerbare voedselresten komt in de dikke darm een mix van
darmbacteriën tegen. De bacteriën zorgen ervoor dat de laatste voedingsstoffen worden opgenomen.
Bovendien onttrekt de dikke darm water en zouten uit de dunne brij, zodat een soepele en toch vaste
ontlasting ontstaat. Dit wordt tijdelijk opgeslagen in de endeldarm net zolang tot je aandrang krijgt en
de ontlasting via de anus het lichaam verlaat.
Voor de spijsvertering van eiwitten, koolhydraten en vetten zijn enzymen dus belangrijk. Enzymen
kunnen ook in het voedsel zitten, maar deze worden door het lichaam herkend als eiwitten, dus ook
als eiwitten afgebroken. Spijsvertering zonder enzymen is niet mogelijk.
Voordat de stofwisseling begint, vindt eerst de spijsvertering van eiwitten, vetten en koolhydraten
plaats.
Spijsvertering van eiwitten
De spijsvertering van eiwit begint pas in de maag. Met behulp van een enzym uit het maagsap
worden eiwitten afgebroken tot kleinere deeltjes. Deze deeltjes heten peptiden. De peptiden komen
in de dunne darm tericht waar ze worden afgebroken tot aminozuren. Drie enzymen zijn
verantwoordelijk voor het afbreken van peptiden tot aminozuren. Deze drie enzymen komen uit de
alvleesklier en uit de dunne darm. De aminozuren worden via de wand van de dunne darm
opgenomen in het bloed.
Spijsvertering van vetten
De vertering van vet begint pas in de dunne darm. Daarbij is gal uit de lever onmisbaar. Het gal zorgt
voor het emulgeren van vet (kleine druppeltjes maken van vet), zodat de enzymen er beter op in
kunnen werken. De alvleesklier vormt een enzym dat het vet afbreekt, en hierbij ontstaan vetzuren.
Ook de dunne darm vormt een vet-afbrekend enzym. De vetzuren worden door de darmwand