VKR3
Referentiewaarden verschillende diersoorten:
Ademhaling Pols Temperatuur Slijmvliezen
Konijn 32-60 120-325 37,5-39,5 Roze
Hond 10-30 60-120 38,0-39,0 Roze
Kat 20-40 120-180 38,5-39,0 Lichtroze
Rund Volwassen: 10-30 50-80 Volwassen: 38,0-39,0 Roze
2d-2m: 100-130 Pasgeboren: 38,5-39,5
2m-1j: 80-110 Tot 1 jaar: 38,5-39,5
Paard Volwassen:8-14 28-40 Volwassen: 37,4-38,0 Roze
Veulen: 80-100 Pasgeboren: 37,2-38,9
Enkele w: 70-80 Tot 1 maand: 37,5-38,5
Enkele m: 60-70 Ezel: 36,5-37,5
Schaap / geit 20-30 70-90 38,5-40,0 Roze
Varken Big: 50-60 Big: 210-230 Big: 39,0-40,5 Roze
1-8w: 25-40 5-8w: 120-130 Vlees: 39,0-40,0
8-12w: 20-30 8-12w: 100-110 Zeug: 38,0-39,0
Vlees: 15-25 Vlees: 80-90
Zeug: 8-18 Zeug: 65-75
Duif / kip n.v.t. n.v.t. 41,7-42,,0 Lichtroze
Inentingen (standaard) per diersoort:
Inenting
Hond Parvo, leptospirose, hondenziekte, hepatitis, (kennelhoest, rabiës)
Kat Niesziekte (= calici en herpes), kattenziekte, (chlamydia)
Konijn Myxomatose, RHD1, RHD2
Paard Influenza, tetanus (= clostridium), (Rhino)
Rund (IBR, BVD, kalverdiarree, pinkengroep, longworm, blauwtong)
Schaap/geit (Q-koorts, blauwtong, rotkreupel, clostridium, Ecthyma, Pasteurella)
Varken (vlekziekte, spoelwormen, schurft, Aujeszky, KVP, MKZ)
Duif Paramyxo, herpes, pokken, paratyfus
Kip NCD, (leghennen: IB, coccidiose, Gumboro, pokken, trilziekte, ILT, E. coli,
vogelgriep )
Aanvullende diagnostiek:
Beeldvorming:
Soort weefsel
Röntgen Benige delen
Echo Weke delen / kraakbeen
MRI Vn. weke delen
CT Vn. benige delen
Urineonderzoek
- Macroscopisch onderzoek
o Volume: bij niet uitscheiden spreken we van anurie, bij minder van oligurie en bij meer
polyurie. Dit moet bepaald worden uit de anamnese.
, o Geur: afhankelijk van de diersoort. Een sterke aceton of ammoniak geur zijn altijd
afwijkend. Ammoniak is het gevolg van bacteriële afbraak van ureum. Wanneer er ook
eiwit aanwezig is krijg je een rottingsgeur. Dit duidt dus op een infectie. Aceton ontstaat
als gevolg van overmatige afbraak van TAG welke omgezet worden in ketonlichamen,
waaronder aceton. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een negatieve energiebalans of
diabetes.
o Kleur: de normale gele kleur komt van urobiline (afbraak van heem). Daarnaast
beïnvloedt het dieet, medicatie en bewaaromstandigheden ook de kleur. De kleur zegt ook
wat over het volume. Lichte kleuren duiden op polyurie en vice versa. Daarnaast is de
kleur diersoort specifiek. Bij paarden is de urine donkerder. De kleur moet bekeken
worden in een doorzichtig helder potje op een witte achtergrond bij daglicht. Een rode
kleur duid op bijmenging van bloed / Hb of bepaalde plantenkleurstoffen. Gal en bilirubine
zorgen voor een geelbruine tot geelgroene kleur. Een bruine kleur wordt veroorzaakt door
myoglobine.
o Helderheid: is normaal helder. Paarden, konijnen en cavia’s hebben troebele urine (door
uitscheiding van calcium en bij paarden ook slijm). Troebelheid kan ontstaan door
afkoeling. Bij verse urine kan het ontstaan door bacteriën, erythrocyten, leukocyten,
onopgeloste zouten. Melkachtige urine ontstaat door pus of vetten. Troebelheid bij hond
en kat heeft verder sediment onderzoek nodig.
o Soortelijk gewicht: een donkergekleurde urine duidt op een hoog SG. Het SG alleen
zegt niets over de urine en moet altijd samengenomen worden met andere
waarnemingen. Het SG wordt gemeten met een refractometer. De schaal van SG loopt
van 1.000 tot 1.050. Een hoog SG betekent een goed concentreervermogen. Een laag SG
zegt vrij weinig aangezien het ook kan komen door een verhoogde vochtopname. Een
sterk verhoogde SG duid op dehydratie. Normaal heeft urine een hoog SG en een
donkergele kleur.
Dier Gemiddeld
Paard 1.025-1.060
Rund 1.025-1.060
,Schaap 1.015-1.045
Varken 1.010-1.030
Hond 1.020-1.045
Kat 1.035-1.060
- Klinisch chemisch
1. pH: plantaardige voeding geeft een alkalische urine (7,5-8),
carnivoren hebben juist een lagere pH (6-7). Zegt alleen iets
in combinatie met andere waarden. Een acidotische pH wijst
op musculaire afbraak, metabole acidose en hypokalemie.
Een alkalische urine wordt veroorzaakt door bacteriële
infectie, metabole alkalose of medicijnen.
2. Eiwit: bij het konijn, cavia en grote herbivoren is er altijd
sprake van een spoortje eiwit waardoor fout-positieve
resultaten verkregen kunnen worden. Hiervoor dient de urine
eerst verdund te worden met azijnzuur tot pH 5. Bij de uitslag
moet rekening gehouden worden met het SG. Een zwak
positieve reactie en een hoog SG wijst op geringe
uitscheiding, bij een laag SG echter een grotere uitscheiding.
Ook bij carnivoren is de betrouwbaarheid niet altijd even
goed.
3. Bloed en hemoglobine: in normale urine komt nooit bloed
voor. Een positieve reactie is dan ook pathologisch. Er moet
hierbij onderscheid worden gemaakt tussen hematurie
(ery’s) en hemoglobinurie (Hb). Ery’s kunnen langs de hele
urogenitaaltractus erin komen. Hb kan in de urine komen
door versnelde intravasale erythrolyse. Bij hematurie is de
urine vaak troebel, Hb veroorzaakt dit niet. Ery’s kunnen ook
gescheiden worden van de urine door centrifugatie. Hierdoor
is het sediment rood. Bij hematurie zijn er kleine gekleurde
vlekjes aanwezig op de strip, bij hemoglobinurie is die
geheel verkleurd. Soms kan dit echter ook bij hematurie.
Myoglobinurie kan fout positieve reacties veroorzaken.
Plantkleurstoffen zullen geen kleurverandering teweegbrengen.
4. Bilirubine: is het afvalproduct van heem. Wordt normaal uitgescheiden via de lever naar het
MDK, maar bij een slechte nierfunctie of een overmaat (bv. Door galwegobstructie) kan het
ook in de urine komen (soms ook bij een gezonde reu). Er zal voornamelijk geconjugeerd
bilirubine voorkomen in de urine. Bij een verhoogde afbraak van ery’s komt er ook veel
ongeconjugeerd bilirubine bij. Hierdoor krijgt de urine een ‘theekleur’.
5. Glucose: normaal wordt nagenoeg alle glucose geresorbeerd. Een verhoogde concentratie of
beschadigde nieren kunnen dan zorgen voor glucosurie. Glucose trekt water aan en zorgt dus
ook voor polyurie en lichte urine. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij diabetes of stress bij
katten.
6. Ketonlichamen: deze worden gevormd bij verhoogde afbraak van vetzuren. Komen in de
urine als ze de drempelwaarde overschrijden. Dit kan ook voorkomen bij vasten, te hoge
energievraag, slecht kuilvoer. Ook diabetes veroorzaakt ketonurie. Ontstaat vaak sneller bij
herkauwers, echter produceren zij ook in gezonde staat ketonlichamen. Hun urine moet dan
ook getest worden bij 20x verdunde urine. Acetoacetaat kan omgezet worden in aceton met
bijbehorende geur.
7. Urobilinogeen, nitriet, leukocyten en SG: zitten vaak op humane teststrips maar zijn
veterinair niet betrouwbaar. Nitriet duidt op een bacteriële blaasinfectie, en wordt wel bij
paarden gebruikt. Bij gezelschapsdieren is dit minder betrouwbaar. Ditzelfde geldt voor
leukocyten.
- Sediment (zie plaatje)
o Belangrijkste urthrolieten GD (struviet en calciumoxataal)
- Grenzen bacterie hoeveelheden
o Spontaan: tot 10.000/ml normaal
, o Katheter: tot 1000/ml normaal
o Cystocentse: hoort in principe schoon
Boven 100/ml wel veroorzaker zeker als reincultuur
Bloedonderzoek:
Mogelijkheden:
- Antilichamen
o IgA mucosa/slijmvliezen gerelateerd
o IgM acute fase: recente infectie of vaccinatie
o IgG langere duur (ontstaan in acute fase maar blijven langer aanwezig)
o IgE allergieën, parasieten
IgM IgG
Vaccinatie geïndiceerd Vaccinatie geïndiceerd
Acute infectie Acute infectie, maar later
Niet maternaal maternaal
niet van voorgaand Van voorgaande
- Serologie antilichamen aantonen
o Enkelvoudige titerbepaling
IgM
Recente infectie of vaccinatie
IgG
Bij chronische persisterende infectie bewijzend
Bestrijdingsprogramma’s/monitoren
Bepalen immuun status dier en evt (her)vaccinatie
o Gepaarde sera (=titer stijging)
Lichaam bezig met AL productie
Eerst monster in acute fase 2-4 werken 2de monster
Seroconversie > 4x stijging + voor die kiem
o ELISA
- Enzymdiagnostiek
- Onderzoek bloedsamenstelling: Ht en Hb
- Leukocytentelling (laser cell counter, QBC)
- Bloeduitstrijkje
- Leukocytendifferentiatie
Definities van afwijkingen van het bloedbeeld
- Witte bloedbeeld
o Adrenaline-geïnduceerd bloedbeeld: Stijging van Ht en toename van alle soorten
(rijpe) leukocyten.
o Corticosteroid-geinduceerd bloedbeeld: Toename van monocyten en rijpe
granulocyten, in combinatie met lymfopenie en eosinopenie.
o Degeneratieve veranderingen van de leukocyten: blauwkleuring van het cytoplasma,
vacuolevorming in plasma en celkern, onwikkeling van blauwe granula in het
cytoplasma en/of vorming van onregelmatige grijs-blauwe vormsels in het cytoplasma.
o Linksverschuiving: toename van het aantal staafkernige neutrofiele granulocyten.
o Degeneratieve linksverschuiving: (1) linksverschuiving met leucopenie of (2) het
aantal staafkernigen is groter dan het aantal segmentkernigen.
o Regeneratieve linksverschuiving: linksverschuiving gepaard met leukocytose.
o Eosinofilie/eosinopenie: toename/verlaagd van het aantal eosinofiele cellen in het
bloed.