Donna van Eijden 2019-2020
Samenvatting RA-1 Deeltoets
Samenvatting RA-1 Deeltoets 1
Energiemetabolisme 2
Glucose- en vetmetabolisme 7
Diabetes mellitus 9
Insuline en Glucagon 10
Glucagon de boosdoener, insuline het medicijn 16
pre-TBL Integratie metabole paden 23
pre-TBL Behandeling van DM type 2 26
Insuline resistentie 32
preTBL Schildklier 33
Bovenbuikklachten 36
Irritatie tot dysplasie 39
Embryologie voordarm 42
Buitenwereld en binnenwereld 45
Het autonome zenuwstelsel en darmmotiliteit 49
Behandeling van maagklachten 51
Lever en galwegen 53
Celdood 56
Oxidatieve stress 59
Alcoholtoxiciteit 61
Regeneratie 62
Stapeling en afzetting 64
1
,Donna van Eijden 2019-2020
Energiemetabolisme
Enzymen
Enzymen verlagen de benodigde activeringsenergie die nodig
is om een substraat om te zetten in een product. Het is een
katalysator, wat betekent dat het enzym zelf niet wordt
omgezet om het product te verkrijgen. Werking bij pH is
afhankelijk van het enzym. Vergroten volume heeft geen effect.
Verlaging temperatuur doet de activiteit afnemen, eveneens
verlaging van de concentratie van het substraat (minder om
om te zetten). Verhoging enzym concentratie doet activiteit toe
nemen, hogere snelheid.
Vertering en opname
- Vetten zijn opgebouwd uit een glycerolmolecuul en die vetzuurmoleculen. Zulke vetten en oliën
worden triglyceriden genoemd. Vetten dienen vooral als brandstoffen in je lichaam. Als je echter
te veel vetten eet, sla je ze als reserve-energiebron op onder de huid en rondom je organen.
Vetten kunnen ook als bouwstof dienen, bijvoorbeeld als fosfolipiden als bestanddeel van
celmembranen. Onverzadigd vetzuren missen een H-molecuul, waardoor ze een dubbele
binding bevatten en de structuur verandert. Op macroniveau betekent dit dat ze vloeibaar zijn bij
kamertemperatuur. Verzadigde vetzuren zijn op alle C-moleculen verzadigd met H-moleculen en
bevatten geen dubbele binding, ze zijn vast bij kamertemperatuur.
- Koolhydraten worden ingedeeld in monosachariden (glucose, fructose, etc.), disachariden
(sacharose, lactose etc.) en polysachariden (zetmeel, glycogeen etc.). Het zijn belangrijke
brandstoffen in je lichaam. Echter als je te veel koolhydraten eet, wordt de overtollige
hoeveelheid in je lichaam opgeslagen. Een klein deel daarvan wordt omgezet in glycogeen en
opgeslagen in de lever en in de spieren. Het grootste deel van de overtollige hoeveelheid
koolhydraten wordt omgezet in vet en opgeslagen onder de huid of rondom organen. Ze kunnen
ook een rol spelen als bouwstoffen. Een DNA-molecuul bevat bijvoorbeeld ribose.
- Eiwitten zijn polymeren van een groot aantal aminozuren. Tijdens de vertering worden deze
polymeren gesplitst in afzonderlijke aminozuren, zodat ze kunne worden opgenomen in het
bloed. Er bestaan 20 verschillende aminozuren, waarvan het lichaam er 12 zelf kan maken. Dit
gebeurt in de lever, door bijvoorbeeld transaminering, het overplaatsen van een aminogroep (-
NH2). De overige 8 aminozuren zijn essentieel, deze moeten via het voedsel worden
opgenomen. Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen in het lichaam. Ook kunnen ze betrokken zijn
bij transport van stoffen. De aminogroepen van aminozuren die niet bij de synthese van eiwitten
worden gebruikt, worden uitgescheiden met de urine als ureum. Verder ontstaan stoffen die
bijvoorbeeld deel uitmaken van de glycolyse, zoals pyruvaat. Op deze manier kunnen eiwitten
ook energie leveren. Dit gebeurt bij een overschot aan aminozuren of als er onvoldoende
glucose beschikbaar is.
2
,Donna van Eijden 2019-2020
- Cholesterol is een vet dat voorkomt in cel membranen en in het bloedplasma. Het meeste
cholesterol wordt aangemaakt door je lever, een klein deel krijg je binnen via voeding.
Verzadigde vetzuren bevorderen de afzetting van cholesterol tegen de binnenwand van
bloedvaten; atheroslerose. Hierbij ontstaan plaques op de binnenkant van de wanden van de
vaten, waardoor er steeds minder bloed door het vat kan. Bij een trombose of totale afsluiting
kan er daarom een verlies in bleodvoorziening ontstaan. Onverzadigde vetzuren verminderen de
afzetting van cholesterol, waardoor de kans op hart- en vaatziekten kleiner is. Je lichaam kan
glycerol en de meeste vetzuren zelf vormen. je hoeft dus maar weinig vetten via je voedsel
binnen te krijgen.
- We onderscheiden chemische vertering en mechanische
vertering. Mechanische vertering moet ervoor zorgen dat de
chemische vertering beter op voedsel kan inwerken. In de
mond wordt het eten door kiezen en tanden vermalen tot
kleine stukjes, waardoor het totale oppervlak van het voedsel
wordt vergroot. In de wand van het hele darmkanaal
bevinden zich kringenspieren en lengtespieren, door het
afwisselend samentrekken van deze spieren ontstaat de
darmperistaltiek waardoor de voedselbrij wordt voortgeduwd,
gekneed en vermengd met de verteringssappen.
- Chemische vertering start in de mondholte door speeksel. Er zijn drie speekselklieren. Speeksel
bevordert het slikken en bevat het enzym amylase, wat zorgt voor de afbraak van zetmeel in de
voedselbolus tot maltose (disacharide).
- Door de slikbeweging beweegt het voedsel vanuit de mond via de oesophagus naar de maag.
Zodra het voedsel in de maag is aangekomen, regelt het hormoon gastrine uit de maagwand de
productie van maagsap. Maagsap bevat onder andere zoutzuur, slijm en pepsinogeen.
Pepsinogeen is een inactief pro-enzym, dat onder invloed van het zoutzuur wordt omgezet in
pepsine, welke betrokken is bij de splitsing van eiwitten tot polypeptiden. Zoutzuur doodt
bacteriën en het slijm beschermt de maagwand tegen zoutzuur.
- Secretine stimuleert de lever tot het produceren van gal en de alvleesklier tot de secretie van
natriumwaterstofcarbonaat (NaHCO3), wat basisch is en het zoutzuur uit de maag
neutraliseert. Cholecysokinine stimuleert de galblaas tot de afgifte van gal en de alvleesklier tot
de secretie van enzymen. Alvleessap bevat onder andere het pro-enzym trypsinogeen en de
enzymen peptidase, amylase en lipase. Peptidase breekt de verteringsproducten verder af tot
di- en tripeptiden en aminozuren. Amylase breekt zetmeel en maltose verder af. Lipase splitst
triglyceriden tot vetzuurmoleculen en monoacylglycerol. Gal bevat galkleurstoffen en galzouten,
de galzouten verdelen grote vetdruppels in de voedselbolus in kleine druppeltjes, een proces dat
emulgeren heet. Door emulgeren wordt het totale oppervlak van vetdruppels sterk vergroot en
kunnen de lipases de vetten beter splitsen.
- Via de pylorus (maagportier) van de dunne darm worden kleine hoeveelheden van de
voedselbolus een voor een doorgelaten tot het duodenum. De zure voedselbrij stimuleert
bepaalde cellen in de wand van het duodenum tot uitscheiding van de hormonen secretine en
cholecystokinine. Opname of resoptie van voedingsstoffen vindt hoofdzakelijk plaats in de
dunne darm. De dunne darm van een volwassen persoon is ongeveer 6 meter lang met een
3
, Donna van Eijden 2019-2020
sterk geplooide wand. Hierop bevinden zich de darmvilli, waarin zich haarvaten en lymfevaten
bevinden. De cellen van het darmepitheel op de darmvlokken hebben een groot aantal
microscopisch kleine uitstulpingen, de microvilli. Dit alles zorgt voor een enorm oppervlakte
waardoor de opname zeer groot is.
- Passief transport = diffusie of gefaciliteerde diffusie, wanneer de concentratie van een stof in de
darmepitheelcellen lager is dan in de darmholte.
- Actief transport = gebruik van ATP, tegen de concentratie gradiënt in.
Glycolyse
Netto wordt er bij de glycolyse 2 ATP gemaakt, aangezien er 2
ATP gebruikt wordt om glucose te activeren en vervolgens
wordt er 4 ATP gemaakt bij de vorming van pyruvaat (energie-
producerende fase) Hierbij worden 2 energie-dragende NADH
moleculen gevormd, die ATP opleveren in de oxidatieve
fosforylering.
NAD + lijkt in molecuulbouw en werking sterk
op NADP+, de elektronenacceptor bij de
fotosynthese. Een NAD+-molecuul neemt behalve
twee energierijke elektronen ook een H+ ion op, net
als een NADP+-molecuul.
NAD+ + 2 e- + 2 H+ —> NADH + H+
Het eindproduct van de glycolyse is 2 pyruvaat.
Glucose is dus het substraat van de glycolyse, met
als tussenproducten glucose-6-fosfaat, fructose-6-
fosfaat, fructose-1,6-bifosfaat en fosfo-enolpyruvaat.
De omzetting van glucose naar G6P gebeurt
door een hexokinase (aanwezig in de meeste
weefsels) of door een potenter glucokinase (hoger
Km, enkel in b-cellen en levercellen). G6P kan niet
over het celmembraan bewegen waardoor de glucose
opgeslagen blijft in de cel. In de glycolyse wordt de G6P omgezet naar F6P door fosfogluco-
isomerase. De omzetting van fructose-6-fosfaat naar F1,6-biP door het enzym
fosfofructosekinase-1 (PFK-1) is thermisch en kinetisch irreversibel, waardoor PFK-1 het
glucosemolecuul de nitief aan het glycolyse pathway committeert. Aldolase splitst F1,6-biP in 2
moleculen van 3-koolstofatomen, voornaamste glyceraldehyde, welke door kan in de glycolyse. Er
zijn dus 2 glyceraldehyde moleculen die in verschillende stappen omgezet zullen worden tot 2 PEP
(C3) en dan 2 pyruvaat moleculen door pyruvaatkinase waarbij netto 2 ATP en 2 NADH geleverd
wordt, aangezien hexokinase 1 ATP gebruikt, PFK-1 1 ATP gebruikt, en in de stappen daarna er 4
ATP opgewekt wordt.
In anaerobe toestand kunnen de geproduceerde NADH moleculen hun elektronen niet af
staan aan de oxidatieve fosforylering, waardoor zij het aan pyruvaat afgeven, waardoor lactaat
ontstaat. Dit kan weer omgezet worden in pyruvaat wanneer de elektronentransportketen weer
energiemoleculen nodig heeft.
4
fi