Algemene Economie:
H1.1-H1.3, H2, H3.5, H4.1 en H4.7, H5.1-H5.4, H6.1-H6,3, H7.1-H7,4 en H8.1-H8.5
1.1 Externe bedrijfsomgeving
Het succes van de ontwikkelingen van ondernemingen is afhankelijk van hoe goed zij
weten in te spelen op de kansen en bedreigingen die vanuit de externe omgeving op hen
afkomen.
Er zijn 2 soorten omgevingsfactoren die de gang van zaken van een ondernemingen
beïnvloeden:
- Marco-omgeving: Omvat de omgevingsfactoren die grote invloed op de
ondernemingsresultaten uitoefenen, maar die de onderneming zelf niet of nauwelijks kan
beïnvloeden.
- Directe omgeving: Bestaat uit de partijen die op de in- en verkoopmarkten, waarmee de
onderneming dagelijks zaken doet.
1.2 Het centraal economische probleem
Schaarste -> De spanning als gevolg van de beperkte beschikbaarheid van alternatief
aanwendbare middelen voor het voorzien in een onbeperkt aantal behoeften.
(Op het niveau van maatschappij als geheel betekent schaarste dat de potentiële vraag
naar goederen en diensten groter is dan het potentiële aanbod. Het probleem is dan welke
goederen en diensten geproduceerd moeten worden om in de behoeften van
consumenten te voorzien).
Alternatief aanwendbaar -> Geld, tijd en productiemiddelen zijn voor verschillende
doelen bruikbaar echter maar voor één doel inzetbaar.
Alternatieve kosten (of opportunity costs) -> De opbrengsten van het beste niet
gekozen alternatief.
(Gemiste opbrengsten, In de algemene economie worden de alternatieve kosten van de
gebruikte middelen als de kosten van de productie of consumptie beschouwd).
Welvaart -> Geeft de mate aan waarin consumenten met behulp van schaarse, alternatief
aanwendbare middelen in hun behoeften kunnen voorzien.
(Welvaart wordt vaak gelijk gesteld aan de waarde van goederen en diensten die in een
land worden geproduceerd (-> Bruto Binnenlands Product/ BBP)).
Vrije goederen -> Producten die onbeperkt ter beschikking staan, waardoor het gebruik
ervan geen keuzeprobleem met zich meebrengt.
1.3 Produceren en consumeren
Productiefactoren ->
1. Arbeid: (tijd en de inspanning die mensen besteden aan de productie van
goederen en diensten)
2. Kapitaal: (bestaat uit alle geproduceerde middelen die voor de productie van
andere goederen en diensten gebruikt kunnen worden)
3. Natuur: (omvat alle natuurlijke hulpbronnen bijv. lucht, water)
,4. Ondernemerschap: (bestaat uit de organisatie van het productieproces in
ondernemingen)
Consumptie vindt plaats met behulp van de beloningen die consumptiehuishoudens voor
de inzet van productiefactoren ontvangen.
(bijv. voor arbeid krijgen consumenten loon, voor kapitaal rente, voor natuur huur en pracht
en voor ondernemerschap winst)
Primair inkomen -> is een inkomen waar een tegenprestatie tegenover staat.
De economische orde beantwoord 5 vragen met betrekking tot allocatie van
productiefactoren aan productie: - Wie, - Wat, - Hoe, - Waar, - Voor wie?
Deze vragen kun je op 2 manieren beantwoorden:
- Budgetmechanisme (democratische/bureaucratisch):
De overheid bepaald het aanbod van goederen en diensten door middel van het
toekennen van budgetten.
- Marktmechanisme
Het aanbod van goederen en diensten komt tot stand door de vrije werking van
vraag en aanbod.
Allocatie van de productiefactoren -> Marktmechanisme dat bepaalt voor welke
goederen de productiefactoren en in welke mate worden ingezet.
Gemengde economie Mengvorm van markt- en planeconomie.
, Hoofdstuk 2: Vraag
2.1 Vraagbepalende factoren
Individuele vraag -> De vraag van de individuele consument naar een product.
- Behoefte; (+)
- Prijs product; (-)
- Prijzen andere goederen en diensten; (+/-)
- Inkomen. (+)
( Het teken geeft aan of de relatie tussen omvang vraag en vraag bepalende factor positief
of negatief is.)
Collectieve vraag -> Vraag van alle consumenten gezamenlijk naar dat product.
2.2 Behoefte
Afgeleide vraag -> Inkopen van grondstoffen, machines e.d. door producenten voor
vervaardigen goederen.
De behoefte van consumenten worden bepaald door niet-economische factoren. Namelijk
fysiologische, psychologische, sociaal-culturele, demografische en ethische factoren terwijl
de behoefte van producenten aan goederen en diensten wel wordt bepaald door
economische factoren
2.3 Prijs
Vraagfunctie -> geeft het verband weer tussen de vraag naar een product en de prijs van
dat product.
Neem aan dat de vraag naar plasmatelevisie toestellen weergeven kan worden door de
vergelijking:
Voorbeeld: Q = -3p + 9000
- Q geeft de vraag in stuks weer;
- -3p geeft de prijs in euro’s aan;
- 9000 geeft de invloed van de overige vraag bepalende factoren weer.
Het minteken voor de p geeft aan dat kopers bij hogere prijzen minder toestellen vragen:
bij een prijs van €1000 worden -3 x 1000 + 9000 = 6000.
En bij een prijs van €2000 worden -3 x 2000 + 9000 = 3000 toestellen gevraagd.