Tijdperken:
Oudheid: 2000 voor Chr – 590 na Chr
Middeleeuwen: 590-1500
Vroegmoderne tijd: 1500-1800
Moderne tijd: 1800-1945
Huidige tijd: 1945-heden
Rechtsgeschiedenis (uitwendige rechtsgeschiedenis)
Week 1(oudheid).
Voorklassieke periode: 509-27 voor Chr
Klassieke tijd (0-300); klassieke juristen en hun adviezen/commentaren zijn belangrijk.
Digesten zijn een complicatie van werken uit deze tijd.
Na klassieke periode (300-6e eeuw). Justinianus: midden 6e eeuw (corpus iuris).
Corpus iuris:
Letterlijk ‘het geheel van wereldrijke Romeins recht’. Het is wetgeving van de Romeinse
keizer Justinianus (482-565) tot 6de eeuw na Christus. De benaming is later ontstaan.
Het wereldlijke recht staat tegenover het kerkelijke recht.
Het corpus iuris dateert van 533 – 534.
Justinianus liet het recht vastleggen omdat hij het hoorde passen bij het ideaal van Justinianus:
een rijk, met 1 recht en godsdienst. Kzr. constituties waren verouderd & niet overzichtelijk.
Het is niet systematisch: is een verzameling van bestaande teksten.
Plaats in de geschiedenis:
Eindpunt van rechtsontwikkeling in de Oudheid (450 voor Chr – 6e eeuw na Chr). Het raakt
voor een groot deel in vergetelheid (6e tot 11e eeuw; mensen konden geen Latijn lezen).
Wetboeken worden eind 11de eeuw weer ontdekt.
Het vormt een basis voor Europese rechtswetenschap (12e tot 18e eeuw) en geldt als
rechtsbron vanaf receptie.
Het corpus iuris wordt vergeleken met Janis. Janis is een romeinse God van die tijd en wordt
afgebeeld met twee gezichten. Het ene gezicht kijk naar het verleden en de andere naar de
toekomst. Dus: corpus iuris is uitgangspunt van westerse rechtswetenschap maar ook
afsluiting van de rechtsontwikkeling in de oudheid. Het is dus een afsluiting & een
uitgangspunt.
Codex Theodosianus uit 438 was verouderd; het juristenrecht was voor Justinianus’ tijd nooit
geordend. Deze was wel gelukt. De lex citandi (426) had alleen aangegeven dat van vijf
juristen uit de klassieke tijd adviezen bindend waren. De lex citandi is een citeerwet: deze is
mislukt. Uitgevaardigd door keizer Theodosius II. Regering Justinianus: 527-566.
Andere pogingen voor keizer Justinianus waren allemaal mislukt > Codex Gregorianus (291)
en Codex Hermogenianus (295).
Codificatie: bestaat uit digesten, instituten, codex Justinianus. Novellen behoren strikt
genomen niet tot het corpus iuris. Compilatoren (commissies, bestaande uit professoren van
rechtsscholen (antecessores), praktijkjuristen en hoge ambtenaren) hebben de verschillende
onderdelen van de codificatie samengesteld. De belangrijkste compilator: Tribonianus.
,Antecessoren: hoogleraren verbonden aan rechtsscholen. Compilaties van professoren zijn:
lex citandi, codex vetus en codex Justinianus > geen rechtsbronnen maar wel kenbronnen.
Het samenstellen van de codificatie = interpolaties. Tegenstrijdigheden moeten worden
geharmoniseerd, zegt Justinianus.
Verbintenis: is een rechtsband waardoor iemand verplicht is een prestatie te verrichten.
Bronnen van verbintenissen in Romeinse recht: 1 contract, 2: als het ware uit contract, 3:
delict, 4: als het ware uit delict.
Verschil corpus iuris - huidige BW: de wetgeving van Justinianus bestaat niet uit teksten die
ontwerpen zijn door de wetgever zelf, maar is een compilatie van bestaand materiaal, dat niet
systematisch geordend is in een wetboek. De onderwerpen keren terug in de Instituten,
Digesten en Codex.
Onderdelen Corpus Iuris:
Codex (Vetus) (529) – Dit zijn keizerlijke constituties (leges). Justinianus had opdracht
gegeven om het keizerlijke recht te verzamelen, er moet een compilatie van worden gemaakt.
Wordt later vervangen door de Codex Justinianus. Codex is: compilatie van keizerlijke
constituties. Codex bestaat uit: rescripten, decreten, edicten, mandaten > zie 3.
1 Digesten (533) – Compilatie van oud juristenrecht (ius vetus). Dit zijn adviezen uit de
klassieke periode (0-300 na Chr). Het is vooral casuïstisch: concrete oplossingen voor
concrete problemen. Het is verzameld door compilatoren (samenstellers) en is voorzien van
interpolaties: bewerkingen/aanpassingen van teksten.
Opbouw van Digesten: 50 boeken. Boeken onderverdeeld in titels. In titels zit geen systeem
(ieder eigen onderwerp). Titels onderverdeeld in fragmenten of leges (ieder met een eigen
inscripties). De fragmenten zijn soms onderverdeeld in paragrafen.
Digesten lezen
Rechtsboven zien we 47 2. Dat betekent: boek 47 titel 2.
Het gaat over ‘furtis’, linksboven, dit betekent: diefstal.
Vanaf 25 weten dat het over Digesten gaat ‘adviezen van juristen’, er staat namelijk ‘dat wat
komt, komt van Ulpianus (jurist).
Fragment 26 is door Paulus geschreven.
1 is omcirkeld: dit betekend fragment 1 van lex ofwel paragraaf 32. Dus: boek 47 titel 2
fragment 32 fragment 1. Fragment 32 begint niet bij 1 maar bij ‘niks, 0’ = principium = niks.
,Alle fragmenten beginnen met niks, dan een principium, dan 1, dan begint men te tellen.
Interpolaties:
Inleiding: constitutie tanta (10): bepalingen die volgens rechtsgeleerden overbodig, onvolledig
of minder gewenst leken zijn voor zover nodig aangevuld, ingekort of aangepast
(geïnterpoleerd) aan de meest correcte regels.
Tegenstrijdige bepalingen: die zijn alle vervangen door wat het meest juist leek, hieraan is
hetzelfde gezag verleend zodat alles afkomstig is van een wil.
Wat heeft Justinianus bedoeld? > je moet de tekst lezen.
Wat heeft de klassieke tijd bedoeld? > je moet kijken naar wat er is geïnterpoleerd.
2 Instituten (533) – het leerboek (ofwel: elementa). Leerboek voor eerstejaars
rechtenstudenten. Het is van een beschrijvend karakter: bestaat voornamelijk uit algemene
beginselen & uitgangspunten. Heeft samen met Digesten geheel kracht van wet. Het is naar
model van de Instituten van Gaius (midden tweede eeuw). Zijn minder dik in tekst dan
Digesten.
Opbouw Instituten: boek I = rechtsbronnen en personen- en familierecht. Boek II =
goederenrecht en erfrecht. Boek III: vervolg erfrecht en overeenkomsten. Boek IV: delicten
en procesrecht.
De vier private delicten die worden geregeld in de Instituten (225): 1: diefstal 2: roof 3:
onrechtmatig toegebrachte schade 4: krenking.
Instituten lezen
Instituten zijn dun: staan in deel 1 van de corpus iuris. Digesten (adviezen juristen) zijn
dikker. Rechtsboven zie je dat je in de instituten zit (INST.) Dit is boek 4 en titel 2. Titel 2
gaat over roof. Je ziet geen verwijzingen naar juristen, en het begint meteen met een tekst &
principium.
, Instituten van Justinianus zijn gemodelleerd naar die van Gaius.
Justinianus: Inst. 3.14.1 ‘’unde pupillus, si ei sine tutoris auctoritate non debitum per
errorem datum est, non tenetur indebiti condictione’
Daarom wordt een onder voogdij gesteld kind, aan wie bij vergissing zonder bijstand van de
voogd iets wat niet verschuld is gegeven, is niet met de condictio indebiti aansprakelijk
gesteld.
Gaius 3.91: unde quidam putant pupillum aut mulierem, cui sine tutoris auctoritate non
debitum per errorem datum est, non teneri condictione.
Daarom kan volgens sommige juristen een onder voogdij gesteld kind of een vrouw aan wie
zonder bijstand van de voogd bij vergissing iets wat niet verschuldigd gegeven is, kan niet
met de condictio aansprakelijk gesteld worden.
3 Codex Justinianus (534) – vervangt de Codex Vetus (529). De codex Vetus was eigenlijk
verouderd en de tegenstrijdigheden en de verouderde vorm van de codex moest worden
opgelost. Zo heeft Justinianus 50 nieuwe constituties uitgevaardigd om de tegenstrijdigheden
met de Digesten weg te werken. Deze zijn toegevoegd.
Elk fragment met de verwijzing van de keizer heeft rechtskracht. Bij tegenstrijdigheden moet
je kiezen voor de latere regeling; dit zet het oude aan de kant.
Soorten constituties: rescripten (antwoorden op een verzoekschrift); decreten (keizerlijke
rechtspraak); edicten (keizerlijke verordeningen); mandaten (instructies voor ambtenaren).
Opbouw: boek I = kerkelijk recht, rechtsbronnen, de kanselarij. Boek II-VIII = privaatrecht.
Boek IX = strafrecht. Boek X-XII = belastingrecht en bestuursrecht.
Onderverdeeld in titels, verwijzingen naar keizers (niet juristen).