Volkenrecht: samenvatting van de tentamenstof (alle hoorcolleges verwerkt).
Week 1: rechtsbronnen
Art 38 1 van het IGH Statuut:
Rechtsbronnen bestaan uit verdragen, gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen, rechterlijke
beslissingen en juridische geschriften.
IGH: geen verplichte jurisdictie. Beslissing geldt alleen tussen partijen (59 Statuut IGH)
Gewoonterecht: bestaat uit statenpraktijk (handelingen) in de overtuiging dat dat recht is.
Het is vaak ongeschreven, laatste tijd gecodificeerd. Het is bindend voor alle staten, ongeacht of zij
een handtekening hebben gezet.
Internationaal gewoonterecht (zoals IVBPR) ontstaat bij: algemene praktijk (omvangrijk en vrijwel
uniform, geen bijzondere tijdsduur vereist, speciaal belang) en een rechtsovertuiging (opinio juris)
Verdragen: internationale contracten tussen staten.
Verdragen hebben voorbehouden (kanttekening bij verdrag dat zij het anders interpreteren)
Als het verdrag zelf niks regelt over een voorbehoud, bepaalt het Weens Verdragen Verdrag of dit
mogelijk is.
Weens Verdragen Verdrag (codificatie gewoonterecht) definitie verdrag: art 2 lid 1 WVV.
Verdrag is nietig indien strijd met ius cogens (53 WVV) (dwingend bepaling)
VB: volkerenmoord en verbod foltering = een dwingende rechtsregel.
Reservations to the Genocide Genocide Convention: wat is het gevolg van een voorbehoud? 19-23
WVV: VBH moet in overeenstemming zijn met voorwerp en doel. Het is aan elke staat zelf om
geldigheid van voorbehoud te bepalen. Als een staat bezwaar maakt, heeft dit alleen werking tussen
die twee staten. Het voorwerp en doel zien niet toe op waarborgen van de belangen van individuele
staten, maar heeft betrekking op het beschermen van mensen en het bevestigen van morele
principes.
Gaat voorbehoud tegen het voorwerp en doel (RCV) van het verdrag in? Deze beslissing is aan de
andere staten van het verdrag. Ze kunnen bezwaar maken tegen het voorbehoud, en consequenties
hier aan geven. Als er een voorbehoud is (ongeacht strijd met voorwerp/doel) is hij altijd wederkerig!
Voorwerp/doel speelt ook bij als verdrag wel is ondertekend maar niet geratificeerd.
Situatie 1: Art 20 (4)A + Art 21 (1)A,B
Staat A maakt voorbehoud <> Staat B accepteert het voorbehoud en ook de verdragsrelatie.
Het voorbehoud geldt wederkerig, B kan het voorbehoud ook inroepen tegen staat A.
Situatie 2 (Art 21 lid 3)
Staat A maakt voorbehoud <> Staat C maakt bezwaar bij voorbehoud, maar accepteert wel de
verdragsrelatie. Tussen B en C: 21 lid 2 (geen sprake van voorbehoud)
Het voorbehoud geldt binnen de verdragsrelatie. Situatie 1 en 2 is in principe hetzelfde, het enige
verschil is dat B een politiek statement heeft gemaakt. Voorbehoud kan evt later vervallen hierdoor.
Situatie 3 (Art 20 4B)
Staat A maakt voorbehoud <> Staat D maakt bezwaar bij voorbehoud, en accepteert de
verdragsrelatie niet. Er is geen verdragsrelatie.
, Conflicten tussen bronnen: 30 WVV. Latere regel heeft voorrang boven de eerdere, bijzonder gaat
voor algemeen. Eenzijdige beëindiging/opschorting: 60, 61, 61 WVV.
De uitzondering van Weens Verdragen Verdrag: komt voor in Mensenrechtencomité (ICCPR/IVBPR).
Is het voorbehoud wel of niet strijdig met voorwerp/doel?
Rawle Kennedy: als het in strijd is met voorwerp/doel van IVBPR: kan het voorbehoud van tafel
worden geschoven maar verdragsrelatie blijft wel in stand (dit heet ‘’severability’’).
Dusdanig in strijd met voorwerp/doel > verdrag teniet. Dit is niet bindend, toch gezaghebbend.
Geen partij bij IVBPR, is een land dan niet gebonden aan verdrag? Nee, het land is gebonden aan de
verplichting op basis van internationaal gewoonterecht.
Lotus Case: kan een land buiten zijn eigen grondgebied jurisdictie uitoefenen over een persoon met
een andere nationaliteit? Ja. Turkije heeft jurisdictie. Soevereine staten mogen doen wat zij willen,
zolang zij maar geen expliciet verbod overtreden. Als er geen internationale regel is, mag de staat
alles doen op eigen territorium. Zonder toestemming kan zij niet door regel internationaal recht
worden gebonden.
Is er een verdragsrelatie (18 en 20)? Voorwerp en doel? 18 onder 2 gebruiken (China heeft het
verdrag ondertekend maar niet geratificeerd), voorwerp en doel benoemen. Dan voorbehoud kijken:
21 lid 3, hij is wederkerig (is dit wel of niet zo beredeneren)
__________________________________________________________________________________
Week 2: Rechtssubjecten (over wie gaat internationaal recht?)
Rechtssubjecten: staten en internationale organisaties. Hebben rechten en verplichtingen.
Personen bezitten rechtssubjectiviteit indien zij internationale bevoegdheden, rechten of plichten
bezitten.
Kenmerken van een staat: Montevideo Convention (article 1)
Bevolking, grondgebied, effectief gezag (overheid), externe betrekkingen.
Deze criteria is niet bindend, er zijn geen rechten te ontlenen hieraan als het gaat om erkenning.
Ook hebben staten geen plicht om te erkennen aan staten die voldoen aan deze criteria.
Erkenning: twee theorieën.
Declaratoir > erkenning is een benoeming van een feitelijke situatie, het heeft geen juridische
gevolgen want staat bestond al.
Constitutief > erkenning van een staat is juridisch bindend. Het is onmogelijk om een staat te zijn
zonder erkenning. Meer leidend in de praktijk, vooral als grote landen erkennen.
Internationale organisaties VB: Verenigde Naties: hebben alleen rechtspersoonlijkheid die
voortvloeien uit staten. Een groep staten kan samen een internationale organisatie opzetten via een
verdrag. Staten delen deel van hun autoriteit met de internationale organisaties.
Door het IGH is bepaald dat internationale organisaties rechtspersoonlijkheid geniet.
Staten: totstandkoming. Kan via: ontbinding (Yugoslavia), samenvoeging (Oost en West Duitsland,
afscheiding (Zuid-Sudan aan Sudan), dekolonisatie (Indonesië)
Waarom nieuwe staten? > recht op zelfbeschikking.
Artikel 1 IVBPR: het volk heeft het recht om in vrijheid zijn eigen politieke status en economische,
sociale en culture ontwikkeling te bepalen.
Dit is vastgesteld in UN Declaration on the Granting of Independence to Colotional Countries & Ppl.