Het woord pedagoog is afgeleid van de Griekse woorden: pais en ago. Pais = kind, ago = leiden, begeleiden.
Pais ago betekent: kinderen begeleiden op hun weg naar volwassenheid.
Pedagogiek is de wetenschap die de opvoeding bestudeert. Een pedagoog heeft kennis over kinderen, hun
ontwikkeling en het opvoedingsproces dat plaatsvindt in opvoedingsrelaties.
Het werkterrein van pedagogen kun je zien als cakewalk: alles beweegt, maar niet alles in hetzelfde tempo.
Vroeger gebruikten pedagogen veelal fenomenologische en filosofische bronnen bij hun werk, nu is de
pedagogiek een empirische wetenschap (onderzoek, waarnemingen, feiten en cijfers).
Verticale blik: kijken over de grenzen van de verschillende ontwikkelingsstadia. Nu is het een opstandige
peuter, zal dit doorzetten in de basisschoolleeftijd?
Horizontale blik: kinderen worden niet alleen thuis opgevoed, ook in andere verbanden. Is er een goede
samenhang tussen de verschillende verbanden? Op school dezelfde normen en waarden als thuis?
Een ervaringsdeskundige is iemand die op een bepaald gebied autoriteit heeft die niet gebaseerd is op
beroepsmatig verworven kennis.
Kinderen = leeftijdsgroep 0-12 jarigen
Jongeren = leeftijdsgroep 12-18 jarigen
Jeugdigen/de jeugd = kinderen en jongeren van 0-18 jaar
Opvoeding = opvoedingsrelaties = opvoedingsintenties = de relatie tussen opvoeders en het kind. Opvoeding
vindt binnen die relatie plaats en de opvoeders hebben de intentie om invloed uit te oefenen op een kind en
te begeleiden tot volwassene.
Functioneel opvoeden: de vanzelfsprekende dagelijkse omgang met kinderen
Intentioneel opvoeden: reflectie van ouders (en andere opvoeders) op hun opvoedend handelen en
sturend optreden. Ook wel bewust opvoeden genoemd. Hoe zorg ik dat mijn kind goed opgroeit?
M.J. Langeveld: opvoeding is een ontmoeting tussen een volwassene en een kind waarbij volwassenen als
doel hebben: invloed uitoefenen op kinderen, waardoor het kind uiteindelijk zelfstandig en mondig wordt.
Rispens, Hermanns en Meeus: ouders streven vooral de ontwikkeling van autonomie en sociaal gevoel na.
Kinderen moeten leren verantwoordelijkheid te dragen, rekening te houden met anderen en zelfstandig te
oordelen. Persoonsvorming staat voorop en ouders hechten grote betekenis aan gezinsopvoeding.
De eeuw van het kind:
Voor de eeuw van het kind was er hoge kindersterfte door ondervoeding, slechte hygiëne en weinig
medische zorg. Ook was er sprake van kinderarbeid en ouders hechtten weinig aan hun kinderen.
Vanaf 1901: leerplicht voor kinderen vanaf 6 jaar en opkomst consultatiebureaus betere hygiëne en
gezondheid van kinderen grotere overlevingskansen betere ouder-kind hechting.
Leefwereld van een kind is anders dan van een volwassene: volwassenen werken, kinderen spelen.
Kinderen werden als iets ‘aparts’ gezien: jeugdland.
In de jaren 70 keerde een beweging zich tegen de tot dan toe vanzelfsprekende autoritaire opvoeding.
Ouders gingen meer met hun kinderen overleggen, namen ze meer serieus en hielden een open relatie.
Opvoedingsmoeilijkheden komen in 3 gradaties voor:
1. Opvoedingsvragen: doe ik het wel goed? Hoe moet ik mijn kind opvoeden?
2. Opvoedingsspanningen: onbeantwoorde opvoedingsvragen spanningen tussen ouders of kind-ouder.
3. Opvoedingsproblemen: wanneer de opvoedingsrelatie tussen ouder en kind compleet vastloopt en de
spanningen niet meer zelf opgelost kunnen worden. Er is nu professionele hulp nodig.
Socialisatie is het aanleren van normen en waarden die horen in de samenleving waarin een kind opgroeit.
Primaire socialisatie gebeurt thuis, secundaire socialisatie op school, de kinderopvang of in het jeugdwerk.
,Kenmerkende ontwikkelingen per leeftijdsfase:
Baby 0-1 jaar Hechting (attachment)
Dreumes 1-2 jaar Eerste stapjes en woordjes
Zindelijkheidstraining
Verlatingsangst
Peuter 2-4 jaar Leren praten (woordje ‘nee)
Koppigheidsfase
Kunnen lijntjes op papier tekenen
Naast elkaar spelen, niet met elkaar
Kleuter 4-6 jaar Praten in volzinnen
Tekeningen maken die iets ‘voorstellen’
Denken in concepten
Spelen met elkaar + rollenspellen
Schoolkind 4-12 jaar Leren hoe ze moeten leren
Weten beter hun gedachten en gevoelens te uiten
Drang tot competentie: vergelijken van de eigen prestatie met anderen
Pre-puberteit 10-13 jaar Groeispurt, hormonale ontwikkeling
Puberteit 12-16 jaar Groeispurt en seksuele rijping
Ontwikkeling seksuele identiteit + eerste seksuele ervaringen
Leefwereld wordt verwarrend ervaren + gecompliceerde ouder-kind relatie
Adolescentie 16+ jaar Worden selectiever in hun vrijetijdsbesteding
Een vaste seksuele identiteit en eigen overtuigingen
Bakker heeft het balansmodel opgesteld dat draaglast en draagkracht tegenover elkaar zet, bijbehorend
risico- en beschermende factoren op micro, meso en macroniveau.
Risicofactoren: eigenschappen, gebeurtenissen of omstandigheden die de ontwikkeling en opvoeding van
kinderen bedreigen. Ze kunnen leiden tot ontwikkelingsachterstand of tot opvoedingsproblemen.
Beschermende factoren: eigenschappen, gebeurtenissen of omstandigheden die de kans vergroten dat de
opvoeding en ontwikkeling goed verloopt. Ze compenseren de risicofactoren en verkleinen de risico’s.
Microniveau: kind, ouders, gezin
Mesoniveau: de ‘omgeving’ van het gezin, bijv. de buurt en de familie- en vriendenkring van de ouders
Macroniveau: de huidige sociaaleconomische, culturele en maatschappelijke omstandigheden
Prinsen et al. deden de studie kinderen met meervoudige ontwikkelingsproblematiek waarin ze een overzicht
maakten van de problemen waar ouder en kind mee te maken kunnen krijgen. Ze gebruikten het
containerbegrip ‘psychosociale problematiek’ en maakten onderscheid tussen:
1. Gedragsproblemen: gedrag waarbij kinderen hun problemen externaliseren. ADHD, agressie, pyromanie
2. Emotionele problemen: gedrag waarbij kinderen problemen internaliseren. Teruggetrokkenheid, angst, ..
3. Zorgwekkende opvoedsituaties/opvoedingsproblematiek: wanneer een of beide ouders niet competent is
als opvoeder/opvoedvaardigheden mist of door ziekte/psychische problemen niet kunnen opvoeden.
4. Somatische problemen: ziekte, handicap, astma, allergieën, eczeem
5. Leerproblemen, spraak- en taalproblemen, motorische problemen en psychiatrische problemen
Meervoudige ontwikkelingsproblematiek: wanneer er tegelijk 2 of meer van bovenstaande problemen zich
voordoen en een relatie hebben met somatische klachten. Dit gaat vaak samen met meervoudige
gezinsproblematiek waarbij de problemen van kinderen gerelateerd zijn aan andere problemen in het gezin.
Deze gezinnen zijn multiprobleemgezinnen en kampen volgens Ghesquière aan chronische psychosociale en
sociaaleconomische problemen die geen hulp willen ontvangen van hulpverleners.
Consumentisme: wanneer een zorgvrager de zorg ziet als een product waarvoor hij betaald heeft en hij dus
hier kwaliteits- en leveringseisen aan mag stellen verzakelijking van de cliënt-professional relatie.
, Pedagogen hebben 3 taken:
1. Opvoedingsrelaties versterken. Ouders voelen zich nu meer onzeker over hun opvoedingswijze door
veranderende normen en waarden en individualisering. Bij opvoedingsonzekerheid zijn ouders competent
maar hebben ze wel af en toe behoefte aan informatie en advies. Hierbij helpt de pedagoog.
2. Het herstellen van opvoedingsrelaties. 15% van de jongeren vindt dat het niet goed met hen gaat.
3. Samenhang aanbrengen in de opvoeding. De kinderopvang is de eerste tweede opvoeder, de basisschool
de tweede tweede opvoeder en ook daarbuiten krijgt een kind te maken met verschillende systemen.
Pedagogen kunnen helpen een balans te hervinden tussen de verschillende systemen.
Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het volledige jeugdterrein, van curatief tot preventief.
Hierdoor kunnen gemeenten zorg en ondersteuning op maat bieden en verbinding leggen tussen terreinen.
De nieuwe jeugdwet:
Voor deze wet waren gemeenten qua jeugd alleen verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid, de
provincies waren verantwoordelijk voor de jeugdhulpverlening: de geïndiceerde jeugdzorg
Door de nieuwe jeugdwet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugddomein integrale
jeugdhulp, minder vraag naar gespecialiseerde hulp, minder medicalisering en minder jeugdcriminaliteit
Deze verschuiving van zorg wordt ook wel decentralisatie genoemd.
De WMO (wet maatschappelijke ondersteuning) 2015:
Bij een hulpvraag moet worden nagegaan welke hulp of ondersteuning geboden moet worden en wie of
welke instantie dat het beste kan doen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente en er wordt
gestreefd naar het bevorderen van sociale samenhang, participatie van alle burgers en zelfredzaamheid.
In sociale wijkteams werken professionals van verschillende organisaties in het sociale domein samen.
Wijkteams hebben een generalistische functie: het ondersteunen, activeren en het helpen participeren
van wijkbewoners. Sociale professionals zijn hierdoor ondersteuners/facilitators i.p.v. probleemhouder
Gemeenten hebben volgens de WMO in de ondersteuning van ouders en zorg voor kinderen 5 functies:
1. informatie en advies geven (opvoedingsondersteuning)
2. Problemen bij opgroeien en opvoeden signaleren
3. Zorgen dat kinderen, jongeren en hun ouders de juiste hulp krijgen
4. Pedagogische hulp geven
5. Zorg voor de jeugd en voor ouders coördineren.
Wet passend onderwijs en participatiewet (sinds 2014):
Uitgangspunt: alle kinderen moeten een plek krijgen op school die past bij hun kwaliteiten en
mogelijkheden
Scholen hebben een zorgplicht en werken samen in samenwerkingsverbanden om leerlingen met extra
ondersteuningsbehoeften een plek te bieden en zo de juiste ondersteuning te garanderen.
Doel participatiewet: iedereen die kan werken naar werk leiden, ook mensen met een beperking.
Preventieve opvoedsteun
1992: beleidsnota opvoedingssteun op maat. Hierdoor ontstonden experimenten over hoe steun het beste
aan gezinnen geboden kon worden. Toegenomen aandacht voor opvoedingsondersteuning leidde tot meer
voorzieningen voor ouders zoals opvoedsteunpunten, opvoedwinkels en pedagogische spreekuren.
Sinds de Wet op de jeugdzorg (2005) werden gemeenten verantwoordelijk voor de vormgeving van een lokaal
preventief aanbod van opgroei- en opvoedhulp dat toegankelijk is voor alle ouders en jeugdigen. Daarvoor
gold daar nog geen beleid voor en zag men de noodzaak ook niet in van opvoedingsondersteuning.