SAMENVATTING 1.6 KLINISCHE
PSYCHOLOGIE 14/15
PROBLEEM 1: NORM(AL)?
Vignet I: Wanneer is iets (ab)normaal? – criteria Bron: Davey – Psychopathology
Psychopathologie: moeilijk om betekenis aan te geven.
Vele boeken gebruiken de term Abnormal Psychology: maar dit geeft een verkeerd en
stigmatiserend beeld door te stellen dat deze mensen niet normaal zijn of inferieur aan
andere mensen.
We gebruiken statistische definities om te kijken of iemand afwijkt van de
statistische norm (de mean, het gemiddelde of het model voorbeeld een gedraging).
Zo kun je kijken of een stoornis aan de diagnostische criteria voldoet. Bijvoorbeeld een
intellectuele stoornis kan gezien worden door te kijken naar de norm van 100. Onder de
70 komt zelden voor en kan daardoor psychopathologie aanduiden.
Kritiek:
1. In plaats van de cliënt in een categorie te stoppen, kun je ook kijken naar
diegene zijn behoeftes en zo een beter individueel functioneren te creëren.
2. Een hoog IQ is ook zelden, maar dit duiden we niet zo aan.
3. Andere emoties zoals angst en depressies, zijn geen emoties die zelden
voorkomen. De meeste mensen ervaren dit dagelijks. Hierbij kun je dus
ook geen statische deviatie gebruiken.
De statische norm verandert naarmate de tijd vordert;
- Sociale en politieke normen: in de Sovjet Unie in de tijd van het
communisme werden mensen die tegen het communisme waren vaker
gediagnosticeerd met schizofrenie en in klinieken gestopt. Iedereen die
hiertegen was zou wel gek moeten zijn. Er werden zelfs termen zoals
reformist delusions (een geloof dat sociale condities verbeterd kunnen
worden door alleen een verandering in mensen hun houding in
overeenstemming met het individu zijn eigen ideeën voor de transformatie
van realiteit) en ligitation mania (een overtuiging, die geen feitelijke
basis heeft, dat de individu zijn rechten als een mens worden geschonden)
toegevoegd. Nu zou echter niemand meer denken dat iemand met deze
overtuigingen gek was.
- Culturele en sociale normen: kunnen geen goede norm zijn voor
psychopathologie;
1. Culturele en sociale normen beïnvloeden de kwetsbaarheid van een
individu aan causale factoren. (vb: lage mentale gezondheid komt meer
voor in landen met een laag inkomen)
2. Cultuur kan culture-bound symptomen produceren welke verbonden
zijn aan specifieke culturen en kunnen beïnvloeden hoe stress, angst en
depressies zich manifesteren. (ataque de nervios&seizisman)
3. Culturele en sociale normen kunnen de koers van psychopathologie
beïnvloeden. (vb: in ontwikkelingslanden zal schizofrenie een betere
koers en uitkomst hebben dan in ontwikkelde landen)
,THEORIEËN:
Vaak wordt de term maladaptive behavior (onaangepast gedrag) gebruikt om een
stoornis te diagnosticeren. In DSM-V staat dan ook tekortkomingen in het sociale, beroeps
en educationele functioneren. Hierbij hinder je andere mensen. kritiek hierop is dat
iedereen moordenaar of terrorist onaangepast gedrag vertoont, maar niet iedere
moordenaar of terrorist heeft een psychische stoornis. Hierdoor is er gesteld dat sommige
stoornissen een beschermende of aanpassende functie hebben. zoals hoogtevrees,
watervrees en spin of slangenangst. Het behoed je van echte gevaarlijke situaties.
Eenzelfde benadering is dat een mentale stoornis benaderd kan worden als een harmful
dysfunction model. Dit is de aanname dat psychopathologie beschreven wordt aan de
hand van het verstoren van normale processen met als mogelijke uitkomst dat het slecht
is. Echter weten we weinig over breinfuncties i.c.m. stoornissen.
ARTIKEL: VAN CRAEN, W. (2011). HOE GEK ZIJN NORMALE MENSEN?
PSYCHOLOGIE MAGAZINE , 0, 98-102.
De mate waarin gedrag als normaal of niet normaal bestempeld kan worden hangt af van
vier criteria:
1. De intensiteit (hoe erg is het en in welke mate heeft het een negatieve
invloed)
2. De duur (hoe lang is het er al)
3. De frequentie (hoe vaak komt het voor)
4. De complexiteit (de mate waarin het verweven is met andere
probleemgebieden)
Als je tegen het extreme aanzit (aan de rechterkant) kan er sprake zijn van intens lijden.
Dit is niet aan de orde aan de linkerkant. Er kan natuurlijk ook een verschuiving
plaatsvinden, het is echter maar een stippellijn.
Vignet II: Wat zijn de voor- en nadelen van DSM? – prevalence&incidence
Prevalentie: hoe vaak het voorkomt; point, year, lifetime
Incidentie: hoeveel nieuwe gevallen erbij komen (in een jaar meestal)
De eerste persoon die stoornissen wilde classificeren in verschillen in oorzaak en
symptomen (syndrome) was Emil Kraeplin. Hij hoopte dat fysieke ziektes hetzelfde
behandelt zouden worden als mentale ziektes. Hierop volgde een groter systeem voor
classificaties door het WHO (World Health Organisation). Deze voegde psychische
stoornissen toe aan de ICD (Internal List of Causes of Death - 1939). Deze werd
echter niet overal geaccepteerd waarop in 1952 de APA (American Psychiatric
Association) de eerste DSM publiceerde. In 1968 kwam DSM-II. In 2013 DSM-V en nu ICD-
10.
DSM-V legt de nadruk vooral op distress en disability. Dit houdt in de chronische pijn of
stress die je ervaart van je symptomen en hoe deze je in het dagelijks leven
tegenhouden. DSM-V bevat ook de volgende informatie:
1. Essential features: essentiële kenmerken van de stoornis
2. Associated features: bijkomende kenmerken (soms, maar niet altijd
aanwezig)
, 3. Diagnostic criteria: een lijst van symptomen die aanwezig moeten zijn
4. Informatie over differentiaal diagnose: hoe je de stoornis kan
onderscheiden van een ander
Voordelen: Universeel, betere communicatie, Nomenclatuur, regelmatig herzien
(actueel)
Grootse nadeel: het negeert totaal de oorzaak van een stoornis. Het kijkt alleen naar de
symptomen die zichtbaar zijn en niet naar de onderliggende oorzaak van de symptomen.
Hierdoor kan de behandeling anders zijn. Ook geeft het de illusie van een uitleg van de
symptomen terwijl het niet meer is dan een herbeschrijving van de symptomen. ze
hoort een stem in haar hoofd, want ze heeft schizofrenie klinkt als een uitleg, maar in
DSM-V is schizofrenie een collectieve term voor de symptomen.
Tweede nadeel: mensen labelen kan stigmatiserend en schadelijk zijn. Men wordt
anders behandeld.
Derde nadeel: DSM omschrijft een disorder als discrete entiteiten. Na de intake word je
gediagnosticeerd met een stoornis of niet. Het is dus meer dimensionaal(ruimtelijk) dan
discreet. Dit betekent dat de symptomen een vergroting van het normale gedrag is.
(iedereen maakt zich zorgen, doe je dit extremer en vaker en verstoort het je dagelijks
leven dan is het een angststoornis). In DSM-V veranderd; licht/middel/ernstig
Vierde nadeel: DSM laat het lijken alsof het afzonderlijke stoornissen zijn, terwijl in het
echte leven men soms symptomen van andere stoornissen vertoont.
- Soms komen twee stoornissen samen voor: comorbiditeit.
- Ook kan je een stoornis hebben die symptomen van meerdere stoornissen
bevat: hybrid disorders. vb: mixed anxiety-depressive disorder
- Disorder spectrum: een hogere orde van categoriseren is nodig
Verschillen met DSM-V: gradatie
Nadelen volgens debat:
- Het is meer een classificatiesysteem dan een diagnostisch systeem. Het
laat niet zien waar de klachten vandaan komen en wat je eraan moet
doen.
- Niet echt een statistisch handboek, waar komt de statistiek vandaan?
Behalve wat kleine veldstudies om wat dingen te bevestigen. Gevolg: niet
echt een handboek, maar meer een beschrijving.
- Veel te negatief belicht. je kunt het als klacht of als kracht zien.
- Alleen aandacht voor psychisch lijden en niet voor lichtere vormen.
- Mensen willen graag een stoornis hebben voor zorgverzekering of voor het
eigen idee (mensen willen graag een label hebben)
- Context mist geen omgeving/familie erbij betrekken
Voordelen volgens debat:
- Je moet een ‘’universele taal’’ hebben
- Mate van lijden: licht, middel, ernstig
Vignet III: - Wat is een parafilie?
, PARAFILIE: parafilie is de verzamelnaam van een groep seksuele gedragingen of
fantasieën die over het algemeen als afwijkend van de heersende normen worden
beschouwd en ze bevatten ongebruikelijke bronnen van bevrediging.
Wat zijn de verschillende vormen?
De parafiliëen lopen uiteen van voor andere mensen geheel onschadelijke
gedragingen tot zeer schadelijke, en daartoe mogelijk leidende fantasieën.
Voorbeelden zijn: seksuele opwinding door voorwerpen (fetisjisme), (gespeeld)
agressief of vernederend gedrag, maar ook seksuele handelingen met kinderen
en seksueel gedrag zonder instemming van de partner behoren tot het spectrum.
Als het seksueel gedrag leidt tot ernstige problemen tussen een persoon en zijn
omgeving, kan sprake zijn van een psychische aandoening.
Drie groepen volgens boek
1. Fetishistic disorder en transvestic disorder: een individu ervaart
seksuele behoefte naar niet geanimeerde objecten of haalt seksuele
voldoening aan cross-dressing. Voor diagnose moet er grote distress en
verslechtering op het werk of sociale leven zijn.
2. Exhibitionistic disorder, voyeuristic disorder, frotteuristic disorder
en pedofilie. Bevatten seksuele fantasieën, neigingen en activiteiten naar
niet-instemmende personen toe. Om een stoornis vast te stellen hoeft men
hier alleen maar aan toe te geven – geen distress of impairment.
3. Sexual masochism disorder en sexual sadism disorder: seksuele
opwinding van:
1) De behoefte om vernederd te worden of gepijnigd te worden fysiek
2) Anderen fysiek te laten lijden
Twee groepen volgens DSM-V:
- Preferentie voor afwijkende activiteiten; verleidings- en algolagnische
stoornissen
- Preferentie voor afwijkende voorwerpen; fetisjisme, transvestitisme,
pedofilie
Belangrijke factor is personal distress, ookal zijn er instemmende personen
aanwezig.
Fetisjisme (plaatje 5B): terugkerende, intense seksueel opwindende
fantasieën en neigingen omtrend niet-geanimeerde objecten. Dit zorgt
voor persoonlijke distress (ellende/angst) of veroorzaakt verslechtering in
het sociale of beroepsleven of andere gebieden. De klachten moeten voor
6 maanden aanwezig zijn. Sommige individuen ervaren een fenomeen