Samenvatting Familie en Gezin
Mara van den Boogaard
Semester 2 Blok 1
Deeltoets 1: Vier missende artikelen:
• McElwain, N. L., & Booth-LaForce, C. (2006). Maternal sensitivity to infant distress
and
nondistress as predictors of infant-mother attachment security. Journal of Family
Psychology, 20, 247-255. HC 1
• Gilbert, R., Widom, C. S., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E., & Janson, S.
(2009).
Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. The
lancet,
373, 68-81. HC 4
• Meins, E. (2013). Sensitive attunement to infants’ internal states: Operationalizing
the HC 4
construct of mind-mindedness. Attachment & Human Development, 15, 524-544.
• Kiff, C. J., Lengua, L. J., & Zalewski, M. (2011). Nature and nurturing: Parenting in
the
context of child temperament. Clinical Child and Family Psychology Review, 14, 251-
301. HC 5
, Week 1
Hoorcollege 1
Pedagogiek in Beeld: Hoofdstuk 4
Pedagogische ideeëngeschiedenis: de gehechtheidstheorie van John Bowlby en
Mary Ainsworth
Eind 19e eeuw:
- Mental Hygiene Movement: geestelijke gezondheid is ook belangrijk
- Psychoanalyse: Sigmund Freud beweerde dat psychische problemen van volwassenen te
herleiden was maar echte of ingebeelde gebeurtenissen die plaats hadden gevonden tijdens
de kinderjaren.
- Er werd veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van jonge kinderen om zo een optimale
wijze van opvoeding te vinden: Dit was de kern van een goede ontwikkeling.
- John Bowlby en Mary Ainsworth gehechtheidstheorie.
John Bowlby:
John Bowlby werd geboren in 1907, een tijd waarin het gebruikelijk was vooral opgevoed te worden
door een gouvernante in plaats van de ouders. Het vertrek van dit persoon zou voor John erg
aangrijpend zijn geweest. Op 11-jarige leeftijd ging John naar een kostschool en in 1925 studeerde hij
medicijnen en psychologie in Cambridge en Londen, waarnaast hij ook vrijwilligerswerk deed aan
progressieve scholen. Hier maakte hij voor het eerst kennis met kinderen met een ‘affectieloos
karakter’.
1929-1937: Bowlby wordt opgeleid tot psychoanalyticus, waarbij hij onder meer supervisie kreeg van
Melanie Klein. Zij dacht dat ‘geestelijke aandoeningen’ van kinderen kwamen door onbewuste
fantasieën uit de kindertijd, maar Bowlby dacht dat dit gevolg was van feitelijke gebeurtenissen in
het leven van het kind, en dan vooral de gevolgen van de scheiding van het kind met de moeder.
Daarnaast was Bowlby maatschappelijk betrokken bij zaken gerelateerd aan kinderen.
1944: In zijn studie naar de ’44 diefjes’, waarin Bowlby 44 delinquente jongeren onderzocht in een
kliniek en deze vergeleek met 44 jongeren die ook werden behandeld, maar dan vanwege
emotionele problemen, stelde hij vast dat veel van de ze delinquente jongeren werden gescheiden
van hun moeders op jongere leeftijd en hierdoor zouden leiden aan ‘affectieloosheid’.
Uiteindelijk deed Bowlby onderzoek voor het WHO, waarbij hij literatuur gebruikte maar ook
veldonderzoek verrichtte. Hij probeerde eerst vanuit psychoanalytisch kader te verklaren.
Theorie van baatzuchtige liefde (cupboard-love theory): De moeder bevredigt fysiologische behoeften
van kind, dus het kind leert dat moeder de bron van bevrediging en liefde is.
Het kind hecht zich eerst aan de moederborst en dan aan de moeder zelf, en wil terugkeren naar de
baarmoeder.
Alleen psychoanalytisch onderzoek stelde Bowlby niet tevreden, dus deed hij ook niet ethologisch
onderzoek: Hij keek ook naar wat de functie van bepaald gedrag is (oorzaak, individuele
ontwikkeling, evolutie). Hij ontdekte dat bij dieren imprinting plaatsvindt: Dieren hebben een sterke
neiging het eerst bewegende object in hun omgeving te volgen na hun geboorte. Hij vond de eerste
aanwijzing dat er een aangeboren basis is tussen moeder en kind. Hij nam daarnaast aan dat
gehechtheidsgedrag vijf instinctieve en aangeboren componenten bevatte en misschien nog meer
die een gedragssysteem vormde met een evolutionair doel, namelijk: zuigen, grijpen, volgen, huilen
en lachen.