De achtste plaag – Wolkers (1964)
Samenvatting .
In ‘De achtste plaag’ werkt Wolkers het in de Nederlandse letteren gangbare motief van het
lievelingskonijn dat met Kerstmis wordt geslacht en opgegeten uit. Het verhaal begint met het
ontwaken van een verder niet bij naam genoemde jongen, die waarschijnlijk in de pubertijd zit. Kort
daarop sluipt hij in alle stilte naar de keuken om onder de poot van het onlangs geslachte konijn een
dode sprinkhaan te stoppen. Nadat hij de pan met het konijn op zijn plaats terug gezet heeft, begeeft
de jongen zich naar buiten om aldaar zijn erotische verlangens via een kip te bevredigen. Het dier
overlijdt als gevolg van de penetratie en wordt vervolgens door de jongen begraven. Kort daarop
ontmoet deze een uitzonderlijke en enigszins misvormde leeftijdgenoot die copulerende kikkers uit
elkaar haalt en tegen een monument van koningin Emma plast. Weer thuisgekomen neemt de
jongen plaats aan tafel waar het gezin het Paasfeest viert. Om voor de lezer begrijpelijke redenen
heeft de zoon geen trek in een ei van de kip die hij zojuist begraven heeft. Later, als het gezin in de
kerk beschreven wordt, manifesteert zich de verwijdering tussen vader en zoon nog duidelijker op
het moment dat de laatste van zijn broer een duw krijgt en daardoor tegen zijn vader valt. Wellicht
om de woede van zijn vader te ontlopen, begeeft de zoon zich ’s middags naar het voetbalveld,
waartoe hij dankzij de eerder genoemde vreemde jongen op illegale wijze toegang krijgt.
Kort daarop worden beide jongens door een boer met een hooivork bedreigd. Als de zoon voor de
tweede maal thuiskomt, staat het avondeten met het konijn voor hem klaar, maar ook ditmaal kiest
hij ervoor niet mee te eten. Het dramatische hoogtepunt van het verhaal is uiteraard het moment
waarop de sprinkhaan ontdekt wordt. De zus van de jongen neemt het insect als iets uitzonderlijks
waar en weigert het dode beestje te nuttigen. Dit in tegenstelling tot haar vader, die de sprinkhaan
niet als zodanig kan of wil zien en hem wel opeet.
Personages .
De ik
De ik-persoon is een jongen die waarschijnlijk in de pubertijd zit (gezien zijn erotische verlangens). De
jongen heeft een sterke afkeer van zijn vader, die de strenge calvinistische moraal verpersoonlijkt.
De vader
De vader is een strenge, gelovige man, die weinig sympathie lijkt te hebben voor zijn zoon(s). Zijn
dochter ligt hem aanzienlijk beter.
De moeder
De moeder van de jongen is zorgzamer. Zij lijkt het regelmatig voor de jongen op te willen nemen,
maar lijkt bang te zijn om tegen de vader in te gaan. Zo denkt de ik: “Als het aan haar lag, zou ik het
niet op hoeven te eten.” Toch zegt de moeder niets. Een enkele keer zegt zij er wel iets van: “Hij zit te
huilen om dat beest, zei mijn moeder. Hij weet zelf niet goed wat hij zegt.”
,Verder lijkt het erop alsof de jongen en zijn moeder een betere verhouding met elkaar hebben: “Ze
keek me geheimzinnig aan terwijl ze naar de klerenkast liep.”
De broer
De broer heeft een dubbele rol in het verhaal. Aan de ene kant helpt hij zijn broertje, bijvoorbeeld
met het opeten van het ei (“Mijn broer stootte me aan en knipoogde naar me”), en aan de andere
kant zorgt hij er juist voor dat zijn broertje in de problemen komt, door hem te laten struikelen
(“Terwijl ik mij bukte om hem op te trekken gaf mijn broer mij met zijn knie een stoot tegen mijn
achterwerk”).
Het zusje
Het zusje van de ik-persoon lijkt nogal gesteld te zijn op haar vader. Zij wil haar vader ontzettend
graag pleasen door hem goede antwoorden te geven. Ze is nogal schijnheilig wat dat betreft (“Hoe
ziet u dat vader, vroeg mijn zusje vleiend.” “Hij is toch zo zijn brood aan het opeten, zei mijn
zuster.”).
De kikkervisjesjongen
De kikkervisjesjongen is een nogal bijzondere jongen die door de ik-persoon bijzonder uitgebreid
wordt beschreven. “Hij was zo dik dat hij eerder een man leek of een dik vrouwtje. Zijn kousen waren
naar beneden gezakt en stonden als kabouterlaarsjes om zijn enkels. In het bleke vormeloze vlees
van zijn benen zaten paarse kringen van het elastiek. Zijn broek viel in een paar grote plooien over
zijn billen. (…) Toen keek hij me aan met lichte wilde ogen die de onbestemde massa vlees van zijn
gezicht bij elkaar leken te houden. In zijn hals zat een zo dik gezwel dat het was of zijn kin op zijn
vuist rustte. Maar zijn oren zaten klein, rood en verfrommeld tussen zijn witte haar.”
De jongen komt nogal rebels over, zo plast hij tegen het beeld van Emma, betreedt hij terrein waar
hij niet mag komen, valt hij een boer aan met een steen en bekrast hij andermans eigendommen.
Tevens lijkt de jongen zich af te zetten tegen het nieuwe leven. Hij haalt twee vrijende kikkers uit
elkaar en gooit een kluit met kikkerdril tegen een standbeeld aan.
De boer
De boer is een “grote bonkige man”. Hij wil de jongens van zijn land jagen en werpt hiertoe een
hooivork naar de jongens.
Titelverklaring
Men behoeft geen bijbelkenner te zijn om vast te stellen dat in ‘De achtste plaag’ zeer duidelijk de
wereld van het Oude Testament als achtergrond is gekozen. Allereerst krijgt dit gestalte in de keuze
van de titel en het motto. De achtste plaag verwijst uiteraard naar de lotgevallen van de Joden in
Egypte, zoals beschreven in het bijbelboek Exodus. Om de farao te dwingen het Joodse volk uit
Egypte te laten vertrekken, roept Mozes met behulp van Jahweh tien plagen over de bevolking van
Egypte af, waarvan de achtste een sprinkhanenplaag is.
, Genre
Novelle
Tijd
Het verhaal speelt zich af tijdens de paasdagen en beschrijft slechts één dag.
De periode waarin het verhaal zich afspeelt is lastig te bepalen. Opvallend is dat de vader nog erg
gelovig is.
Perspectief en vertelsituatie
Er is sprake van een ik- perspectief.
Ruimte
Het verhaal speelt zich af op verschillende plaatsen, o.a. in het huis van het gezin, in het
kippenhok/de schuur, in de kerk, bij de sloot achter het rozarium en bij het voetbalveld.
Taalgebruik en stijl
Wolkers vertelt recht toe rechtaan, soms op ironische toon en soms in een somberder trant. Hij lijkt
zich weinig bezig te houden met structuurkwesties en vormexperimenten.
Stroming
Vanaf ongeveer 1970 verscheen er een stroom van boeken die weer juist heel toegankelijk waren:
realistisch, vaak semi-autobiografisch proza. De romanschrijvers die behoren tot dit realisme hielden
zich niet bezig met structuurkwesties en vormexperimenten, maar vertelden recht toe rechtaan,
soms op ironische toon, soms in een somberder trant.
De achtste plaag sluit aan bij deze stroming. In het verhaal zijn verschillende autobiografische
elementen verwerkt, bijvoorbeeld het feit dat ook Wolkers opgroeide in een streng calvinistisch
gezin waar hij zich tegen verzet heeft. Verder doet het verhaal erg realistisch aan, er komen geen
verhaalelementen naar voren die niet waargebeurd zouden kunnen zijn. Er is sprake van een
‘doodgewoon’ gezin met een doodgewone opstandige puber, die doodgewone opstandige-
puberdingen doet (de penetratie van de kip is niet bepaald doodgewoon, maar zou wel echt plaats
kunnen vinden). Wolkers vertelt het verhaal recht toe rechtaan, waarbij hij soms zijn verhaal op een
ironische manier verwoord (bijvoorbeeld wanneer hij de manier van geloofsbelijding van de vader
beschrijft) en soms op een meer sombere manier.
Wat verder opvalt aan het proza van Wolkers, is dat het erg goed past in de periode waarin het
geschreven is. In de jaren zestig is er sprake van een gezagscrisis in vrijwel alle sectoren van de
samenleving. De overheid, de kerk, (…) en het gezin. Bij de genoemde drie sectoren wordt in het
verhaal De achtste plaag ook stilgestaan. Er is sprake van verzet tegen het gereformeerde milieu
waarin de jongen opgroeit en tegen het gezag van de vader. Verder zou het plassen tegen het
standbeeld van koningin-moeder Emma gezien kunnen worden als verzet tegen de overheid.