De avonden – Reve (1947)
Samenvatting .
De avonden beschrijft de belevenissen en gedachten van de 23jarige Frits van Egters gedurende de
laatste tien dagen van het jaar 1946. Deze dagen worden beschreven in tien hoofdstukken, elk
hoofdstuk één dag.
Frits is een nogal neurotische jongen, die bij zijn ouders woont met wie hij op gespannen voet leeft.
Overdag slijt hij zijn tijd 'op een kantoor', waarover we niet verder worden ingelicht dan dat hij er
kaarten uit een bak haalt en ze er later weer in zet. De avonden en zijn verdere vrij tijd vult hij veelal
met het bezoeken van vrienden. Deze vrienden zijn, zo blijkt uit allerlei gemeenschappelijke
herinneringen, voor het grootste deel voormalige schoolvrienden. Frits heeft het gymnasium bezocht
maar niet afgemaakt, en bij herhaling blijkt dat hem dat behoorlijk dwars zit. Wat hij daarna gedaan
heeft, blijft even onduidelijk als zijn kantoorbezigheden.
Zo slecht als we over Frits' werk worden geïnformeerd, zo nauwkeurig licht de roman ons in over zijn
vrijetijdsbestedingen - en aangezien 22 tot en met 31 december onder meer twee weekenden, twee
kerstdagen en oudejaarsdag omvat, is er nogal wat vrije tijd te vullen.
Thuis is Frits overwegend om te slapen of te eten. Veel andere redenen om daar te zijn, heeft hij
trouwens niet: gezelligheid is een schaars artikel in huize Van Egters; zelfs de kerstdagen moeten het
zonder de traditionele aankleding van een kerstboom of een speciale maaltijd doen. (De maaltijd op
eerste kerstdag wordt, in tegenstelling tot die van de overige dagen, niet eens genoemd.) Regelmatig
zijn zijn ouders uit, soms samen, soms ook gescheiden, klaarblijkelijk met ruzie. In het algemeen is de
stemming weinig bemoedigend, al draagt Frits daar zelf zijn steentje aan bij. Als hij uitgaat, is dat,
zoals hij het zelf uitdrukt in hoofdstuk VIII, niet omdat hij ergens heen maar omdat hij ergens
vandaan moet.
Het contact met zijn vrienden verloopt via gesprekken die grotendeels bestaan uit 'sick jokes' en
clichéopmerkingen. (Waardoor overigens des te pijnlijker opvalt dat de hoogst serieuze uitspraken
van derden ook zelden het niveau van het cliché te boven gaan.) Favoriet is het onderwerp
'gruwelijke ziekten', meer in het algemeen 'lichamelijk verval', waarbij van Frits' kant vooral
kaalhoofdigheid hoog genoteerd staat. Geleidelijk aan wordt duidelijk dat dit een soort 'fluiten in het
donker'-tactiek is: stilte beklemt, en zolang er gepraat wordt, ook al is het nauwelijks communicatief
of informatief, valt er geen stilte. Evenzo wordt het steeds duidelijker dat Frits zijn eigen angsten op
deze wijze van zich af probeert te praten, door ze anderen aan te praten.
Tot in het tiende hoofdstuk lijkt er weinig verandering in deze situatie te komen, maat het slot laat
een duidelijke wending ten goede zien. Bij grondige lezing blijkt die wending trouwens door allerlei
details voorbereid te zijn.
Frits, die toch niet geheel onontvankelijk is voor de schone kanten van het leven, en die zich al een
aantal malen 'gelukkig' heeft gevoeld (onder andere na het horen van muziek van Bach en na het
zien van de film 'De groene weiden'), is gedurende de laatste dagen van het jaar steeds milder
gestemd geraakt. Nadat hij op de zevende dag in kennelijke staat is thuisgekomen, laat hij zich
,positief uit tegenover zijn ouders ('Weinigen waarderen jullie goedheid. Ik zie het'). Aan het slot van
het laatste hoofdstuk is Frits, nu nuchter, andermaal verzoeningsgezind. Ook zichzelf beschouwt hij
dan blijkbaar niet meer als 'de mislukte'. Wanneer hij tenslotte in een diepe slaap valt, heeft hij
zichzelf als vooruitzicht gesteld dat hij lééft, wat voor rampen en verschrikkingen er ook mogen
komen.
Als houvast voor het vervolg vat ik de tien hoofdstukken in het kort nog eens samen.
I. 'De lege uren, mompelde hij.'
Zondag 22 december 1946. Frits is om kwart voor zes wakker geworden, maar slaapt weer in. Een
nare droom over een dode in huis achtervolgt hem. Uiteindelijk staat hij even over half acht op, dan
'wordt het geen bedorven dag', maar hij brengt de dag toch grotendeels in verveling door. Zijn broer
Joop, die even langs komt, wordt meteen over zijn kaalheid geattaqueerd. 's Avonds bezoekt hij zijn
vriend Louis Spanjaard, met wie hij gekke verhalen uitwisselt.
Om kwart over negen gaat hij weer naar huis, om bij zichzelf te constateren dat de dag volledig
mislukt is. In zijn slaap heeft hij weer een angstdroom, waarin hij concludeert dat er geen uitkomst is.
II. 'Jongere broer van Joop van Egters. De mislukte.'
Maandag 23 december. Frits blijkt overdag op een kantoor te werken, maar over zijn bezigheden of
belevenissen aldaar worden wij niet ingelicht. Na het eten gaat hij bij zijn broer Joop en diens vrouw
Ina op bezoek, om gedrieën naar een reünie van het Berendsgymnasium te gaan: een gegarandeerd
mislukte avond. Frits blijkt de school na de vierde klas te hebben verlaten, wat hem nog steeds
dwarszit. Thuisgekomen zet hij, letterlijk, zijn tanden in een Latijns leerboek, misschien wel uit woede
omdat hij dat een paar jaar eerder niet figuurlijk gedaan heeft. Hij valt in slaap, droomt weer, maar
kan zich, als hij even wakker wordt, daat weinig meer van herinneren.
III. 'Het is voor Pim, dus het beste is nog maar net goed genoeg.'
Dinsdag 24 december. De enige keer dat we iets over kantoor vernemen. In de middagpauze koopt
Frits een cadeautje voor het zoontje van Jaap en Joosje Elderer, en terloops chocolade voor Pim, een
dame van kantoor. Na het avondeten gaat hij naar Jaap, die pas laat op de avond thuiskomt. Zowel
voor als na diens komst trakteert Frits het gezelschap op praatjes over allerlei ziekten; Jaap staat hem
daarin overigens dapper terzijde. Bij thuiskomst gaat Frits direct naar bed, maar hij wordt wakker
door een zenuwaanval van zijn moeder. Nadat hij weer is gaan slapen, droomt hij, zoals wel vaker,
dat hij achtervolgd wordt.
IV. 'Hij stierf op Golgotha, wiedewiedewiet sjieng boem.'
Woensdag 25 december, eerste kerstdag. Frits staat pas na half elf op. Zijn ouders gaan op
kerstvisite, en Frits krijgt bezoek van een zekere Lande, die zijn nood komt klagen over Maurits
Duivenis, een vriend die er blijkbaar misdadige praktijken op na houdt. Daarna komt Louis Spanjaard
langs. Samen gaan ze 's middags naar een film, die echter tegenvalt. Ze eten bij Frits' ouders, maar de
maaltijd is niet eens de moeite van het vermelden waard. Louis merkt later evenwel op dat hij over
het menu niet te klagen heeft. 's Avonds gaat Frits op bezoek bij Walter Graafse, die op een spinet
een partita van Bach speelt, waar Frits verrukt van is. Hij gaat vroeg terug naar huis, en hoort
, vanuit zijn kamer zijn ouders ruzie maken. Daarna gaat hij naar bed, en droomt tot vroeg in de
morgen.
V. 'De kleine zenuwlijder, handvat tot een fatsoenlijk leven.'
Donderdag 26 december, tweede kerstdag. Frits staat even voor half tien op. Bij het ontbijt is er al
een ruzieachtige sfeer. De beide ouders verlaten apart het huis. Frits hoort een cantate van Bach op
de radio, en voelt zich gelukkig.
Daarna gaat hij wandelen, en komt hij Maurits Duivenis tegen, die ter verantwoording geroepen
wordt. ’s Avonds gaat hij bij Viktor Poort langs, die klassieke talen studeert, en bij Herman en Lidia
inwoont. De avond wordt deels op Viktor's kamer, deels bij Herman en Lidia doorgebracht. Bij het
vertrek geeft Viktor Frits een boekje te leen, dat zeker zal bevallen.
Thuis valt hij snel in slaap. 's Morgens om zes uur droomt hij van Lidia.
VI. 'Ik ben een kegel. Of een trechter, al naar je maar wilt.'
Vrijdag 27 december. Frits wil 's avonds naar de film, maar vindt geen van zijn vrienden bereid mee
te gaan. Bij de bioscoop treft hij toevallig Maurits, zodat hij toch nog gezelschap heeft, al is het dan
niet het meest gewenste. Na afloop gaat hij met Maurits mee naar diens kamer. Frits weet hem daar,
in een van zijn treitergesprekken, nogal sadistische bekentenissen te ontlokken. Thuis lees hij in het
boekje dat Viktor hem heeft meegegeven. Pas tegen half twee gaat hij slapen; hij droomt van een
auto-ongeluk.
VII. 'Tocht is wind in huis.'
Zaterdag 28 december. 's Middags uit kantoor. Frits treft zijn ouders niet thuis. Met het oog op een
wellicht late afloop van de avond legt hij zich even te ruste, en gaat prompt dromen. 's Avonds
bezoekt hij met Jaap, Joosje en Viktor een kroeg, waar hij het nut der wetenschap bediscussieert, en
zich tegenover Viktor nogmaals over zijn mislukte schoolcarrière uitlaat. Danig aangeschoten komt
hij thuis, waar hij tegenover zijn behulpzame ouders uiterst mild gestemd is. Hij slaapt zijn roes uit
zonder te dromen.
VIII. 'Ik voel me goed. Ik voel me beter. O wat voel ik me al beter.'
Zondag 29 december. Bij het opstaan wordt hem zijn dronkenschap alsnog ingepeperd, wat Frits de
opmerking ontlokt dat hij weg wil, niet omdat hij ergens heen moet, maar omdat hij ergens vandaan
moet. 's Middags maakt hij een wandelingetje naar de schoonouders van zijn broer Joop. In de avond
bezoekt hij Bep Spanjaard, de zus van Louis, die hij allerlei angsten probeert aan te praten omdat ze
alleen woont. Ook een eczeem aan haar been is een mooi aanknopingspunt voor verhalen over
kwakzalvers. Bep nodigt hem uit voor de film 'De groene weiden', en geeft hem een wollen konijn te
leen. Vóór negenen gaat hij weer naar huis; hij gaat vroeg naar bed, en droomt dat hij zal verdrinken.
IX. 'Tanden poetsen is niet nodig; het is een avond van verzoening.'
Maandag 30 december. Frits is sinds hij het konijn heeft, opmerkelijk verzoeningsgezind. Weliswaar
wordt ene Eduard Hoogkamp, die hij bij Bep ontmoet, zonder omwegen 'een grote zak' genoemd, en
worden, zeer tegen de zin van Bep en Joosje, weer allerlei gruwelijke ziekten besproken, maar na het