BLOED EN AFWEER
Samenstelling bloed
- Bloedcellen 45%
- Rode bloedcellen (erytrocyten) 45% en witte bloedcellen (leukocyten en
trombocyten) <1%.
- Bloedplasma (vocht) 55%.
Samenstelling plasma
- 90% water: oplosmiddel, warmtebuffer.
- Elektrolyten: handhaving kristalloïd-osmotische waarde, PH-buffer, spier en zenuwwerking.
(Kalium, Natrium, Calcium, Magnesium)
- Eiwitten: handhaving colloïd-osmotische waarde, bloedstolling, afweer, bouwstoffen.
(Albumine, Fibrinogeen, Globulinen)
- Stoffen die tijdelijk in het bloed zitten: voeding, stofwisseling: homeostase, gaswisseling,
regeling. (afbraakproducten, vitamines, zuurstof koolstofdioxide, hormonen)
Bloedcellen
3 soorten:
- Leukocyten (= witte bloedcellen), 5.000-10.000 per mm3 bloed, functie: afweer en
immuniteit. Meer witte bloedcellen = des te zieker je bent
- Erytrocyten (= rode bloedcellen), 5-6 miljoen per mm3 bloed, functie: zuurstoftransport.
Geeft bloedarmoede weer
- Trombocyten (= bloedplaatjes), 250.000-400.000 per mm3 bloed, functie: bloedstolling.
Dit zijn eigenlijk geen cellen, maar afgesnoerde deeltjes van een cel.
Erytrocyten (rode bloedcellen)
Bouw: Biconcave (dubbelholle) schijfjes zonder celkern
Functie: Zuurstoftransport d.m.v. binding van zuurstof aan de rode bloedkleurstof hemoglobine (Hb).
Productie: Worden aangemaakt in het rode beenmerg
Afbraak: Milt en lever
Trombocyten (bloedplaatjes)
Bouw: Onregelmatige, grillige vorm
Functie: Bloedstolling
Productie: Worden aangemaakt in rood beenmerg vanuit Megakaryocyten (reuskernige cellen).
- Geen celkern.
Bloedstolling (= homeostase)
A. De vasculaire fase: Capillair en
trombocyten zijn beschadigd.
B. De bloedplaatjesfase: Eerste propvorming door
trombocyten.
C. De coagulatiefase: Fibrinedraden vangen
bloedcellen en
veroorzaken bloedstolling.
, Leukocyten (witte bloedcellen)
- Vormveranderlijke cellen
- Worden gemaakt in het beenmerg en het lymfatisch
weefsel
- (leuko)diapedese: leukocyten bewegen zich door de capillairwand heen.
Type leukocyt: Functie bij afweer:
- Granulocyten en - Aspecifieke afweer: is niet gericht of een bepaalde
Monocyten. ziekteverwekker, is aangeboren.
- Lymfocyten - Specifieke afweer: is gericht op een bepaalde
ziekteverwekker. (geheugen, eerdere ziektes herkennen)
Neutrofiele granulocyten (neutrofielen)
Bouw: Grote gelobde kern
Functie: Fagocytose (De vernietiging van ziekteverwekkers of andere schadelijke
stoffen die het lichaam zijn binnen gekomen door middel van insluiting).
Productie: in het rode beenmerg
Eosinofiele granulocyten
Bouw: Grote gelobde kern
Functie: Enzymen maken om parasieten mee aan te vallen.
Productie: in het rode beenmerg
Monocyten
Bouw: Groot, c-vormige kern
Functie: Veranderen in macrofagen (opeter): fagocyten
Productie: in het rode beenmerg
Lymfocyten
Bouw: kleine cel, grote celkern
Functie: zorgen voor de specifieke afweer = immuniteit
T-Lymfocyten: cellulaire afweer (T: thymus)
B-Lymfocyten: humorale afweer (B: bone)
Productie: in rode beenmerg en lymfatisch weefsel
Aspecifieke afweer en specifieke afweer
Je lichaam heeft
- Een algemene aspecifieke aangeboren weerstand die tegen alle antigenen is gericht (zie fig
14.9 Martini)
- Een verworven weerstand, de adaptieve (specifieke weerstand, die tegen bepaalde
antigenen is gericht (zie fig 14-11 Martini)
Antigenen zijn lichaamsvreemde stoffen: bacteriën , virussen, cellen.
Antistoffen zijn specifieke stoffen, die zich tegen antigenen keren.