Samenvatting Geschiedenis 21+toets
Inhoudsopgave/vooraf:
boek: Geschiedeniswerkplaats Havo historische contexten, examenkatern
Examenstof: in de toets staan twee thema’s centraal:
1. de geschiedenis van de Nederlandse Opstand en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden,
1515-1648
2. de geschiedenis van Duitsland, 1871-1945.
Let op: Het thema ‘Koude Oorlog’, dat ook in het katern wordt behandeld, kun je overslaan .
Hoofdstuk 1 De Republiek (1515-1648)
TIJDLIJN VAN DIT HOOFDSTUK
1.1 Het begin van de Opstand (1515-1572)
In deze paragraaf staat de volgende vraag centraal: Waardoor brak er een opstand uit in de
Nederlanden? (Je moet kunnen uitleggen hoe de opstand uitbrak en WAAROM)
Verkort antwoord:
1. Koning Karel V versterkte in de Nederlanden het centraal bestuur en liet de protestanten
vervolgen.
2. Onder zijn zoon Filips II kreeg de hervormer Calvijn veel aanhangers. Filips II stuurde de Spaanse
Hertog van Alva om het calvinisme uit te roeien, dat leidde tot de Nederlandse opstand.
Let op: zie hieronder voor een uitgebreide toelichting.
1.1.1 Karel V
Karel V had de volgende titels:
1) Heer der Nederlanden (sinds 1515): in 1515 werd Karel V (toen 15 jaar) door de Staten-Generaal
uitgeroepen tot heer der Nederlanden.
Let op: in eerste instantie had hij Utrecht en de gewesten ten Noorden en Oosten daarvan nog niet
onder zijn macht. Later wel en in 1543 veroverde hij als laatste gewest Gelderland. Sinds 1543 was hij
Landsheer van alle 17 Nederlandse gewesten, die daarmee voor het EERST onder 1 heer verenigd
waren.
2) Koning van Spanje (sinds 1516)
3) Keizer van het Duitse Rijk (sinds 1519): hij volgde zijn grootvader op.
Het bestuur van Karel V in de Nederlanden:
1) Hij versterkte het centraal bestuur:
1. Vanouds waren de gewesten gewend om zichzelf te besturen: in de Middeleeuwen hadden ze in
ruil voor belastingen privileges, rechten en vrijheden verworven.
2. Karel V probeerde een meer centraal bestuur in te stellen met regels die in alle gewesten gelijk
waren
,3. Kavel V was afhankelijk van de rijke burgerij en beloofde daardoor de privileges te respecteren:
Door de bloei van de handel en nijverheid in de 15 de en 16de eeuw werd de Nederlandse burgerij
steeds sterker. Karel V was afhankelijk van hen, want zij leverden geld voor de vele oorlogen die hij
voerde. Door zijn afhankelijkheid van de burgerij stemde Karel V in om de privileges te bewaren.
4. Toch werden sommige privileges door de centralisatiepolitiek bedreigd, vooral de strengheid
waarmee Karel V het protestantisme bestreed werd gezien als een aantasting van de privileges.
2) Hij vervolgde de protestanten (kettervervolging): zie hiervoor een aparte uitleg over hoe het ging
in Duitsland en over hoe het ging in NL
DUITSLAND:
1. In Duitsland was Luther begonnen met de reformatie/hervorming (=begin protestantisme) toen
Karel V daar net keizer werd: Luther verzette zich tegen:
1. De rijkdom en macht van de Rooms- katholieke kerk
2. De zelfgemaakte kerkelijke wetten: o.a. de regel dat geestelijken niet mochten trouwen= het
celibaat)
3. Aflaten: via aflaten konden mensen hun schulden/slechte daden afkopen bij priesters, hierdoor
konden mensen eerder in de hemel komen. Volgens Luther had dit niets met het ware christendom
te maken. De mens kon niet gered of vergeven worden door de kerk, maar alleen door de genade
van God.
4. Dat de Bijbel enkel in het Latijn beschikbaar was: de Bijbel moest in de volkstaal worden vertaald.
Het ware geloof en de bedoelingen van God waren namelijk enkel te kennen vanuit de Bijbel.
2. Luther had succes door:
1. Zijn opvattingen konden snel worden verspreid door de uitvinding van de boekdrukkunst: via
boeken en pamfletten (dit was de nieuwe media die sinds eind 15 de eeuw beschikbaar was)
2. Steeds meer Duitse vorsten steunden hem.
3. Karel V probeerde de geloofseenheid in zijn rijk te redden en riep de belangrijkste Duitse vorsten
en edelen bijeen voor een vergadering (Rijksdag) in Worms in 1521: ook Luther werd daar
uitgenodigd en hield een toespraak waarin hij aan zijn opvattingen vasthield. Zijn toespraak leidde tot
een definitieve scheuring van de kerk.
4. Door zijn toespraak werd Luther door Karel V als ketter veroordeeld en iedereen werd het
verboden zijn boeken en pamfletten te lezen of bezitten
5. Door de bescherming van de machtige vorst van Saksen kon Luther op het kasteel de Wartburg
(van Saksen) de eerste Duitse Bijbelvertaling maken.
6. Als gevolg hiervan ontstond een jarenlange oorlog tussen de katholieke en protestantse vorsten
7. In 1555 kwam een einde aan deze oorlog door de Vrede van Augsburg: in Duitsland zou voortaan
de regel zou gelden: 'wiens gebied, diens godsdienst'/cuius regio eius religio. Dat hield in dat elke
vorst zelf het geloof van zijn onderdanen mocht bepalen. Duitsland was toen dus verdeeld in
katholieke en protestantse gebieden.
NEDERLAND:
1. Luther kreeg ook in NL volgelingen, maar er waren in NL geen vorsten die de protestanten
konden beschermen
2. Karel V trad hard op tegen de protestanten:
1. Het verbranden van de boeken van Luther/boekverbrandingen
2. Hij stelde een Nederlandse inquisitie in: een rechtbank die ketters moest opsporen en berechten
3. Hij stelde strenge wetten in: zoals het 'Bloedplakkaat' uit 1550 waarin bepaald werd dat alle
ketters moesten worden gedood
3. Er werden honderden ketters verbrand, maar het lukte toch niet om het protestantisme uit te
roeien.
4. Adellijke en stedelijke bestuurders hadden moeite met de hardheid van deze regels, twijfelden
aan het nut ervan en ze zagen het ook als een aantasting van hun privileges: want volgens die
privileges konden mensen alleen door hun stedelijke, gewestelijke of adellijke
,plattelandsrechtbanken worden berecht.
Let op: Karel V vond dat hij absoluut gezag had en dat hij de privileges mocht aantasten als hij dat
nodig vond.
1.1.2 Filips II
Filips II:
1) In 1555 volgde Filips II zijn vader Karel V op
2) Zijn halfzus Margaretha van Parma werd door hem benoemd als landvoogdes wat betekende
dat ze namens hem de Nederlanden moest besturen.
Gebeurtenissen in de Nederlanden tijdens de macht van Filips II, met Margaretha van Parma als
landvoogdes:
1) De leer van de Franse kerkhervormer Calvijn begon zich in NL te verbreiden: Calvijn was het over
veel dingen met Luther eens, maar zij dachten anders over de overheid:
1. Luthers ideeën over de overheid: Luther vond dat gelovigen altijd de overheid moesten
gehoorzamen en zich niet zonder overheidstoestemming mochten organiseren.
2. Calvijns ideeën over de overheid: Calvijn vond dat gelovigen zo nodig zonder toestemming van de
overheid kerken moesten kunnen vormen en desnoods tegen een 'goddeloze' overheid in opstand
moesten komen. Dat was uitermate geschikt voor de Nederlanden waar geen protestantse vorsten
waren die de protestanten konden beschermen. Dit verklaart dus het verschil in opvatting op dit
punt tussen Duitsland en de Nederlanden!
2) Margaretha bleef de protestanten hevig vervolgen, ondanks dat de hoge Nederlandse edelen in
1565 vroegen minder hard op te treden: de belangrijkste edelman was Willem van Oranje, hij was
door Filips II benoemd tot stadhouder (plaatsvervanger) in Holland, Zeeland en Utrecht. Hij vroeg aan
Filips II om meerdere geloven in de Nederlanden toe te staan, maar Filips wilde er niks van weten.
3) In 1566 kwam de lage adel (400 man) in actie, zij trokken naar het paleis van Margaretha waar
ze met een ‘smeekschrift’ vroegen om de kettervervolging te staken =aanbieding van het
smeekschrift: Margaretha was onder de indruk en vroeg de inquisitie voorlopig om minder hard op
te treden
4) Het gevolg was dat de calvinisten dachten dat ze vrij hun gang konden gaan, zij hielden openlijke
bijeenkomsten buiten de stadsmuren: tijdens die bijeenkomsten werd gepredikt tegen de
‘beeldenverering’ van de katholieke kerk.
5) Het gevolg van de bijeenkomsten was de beeldenstorm (1566): in honderden Nederlandse
kloosters en kerken werden beelden stukgeslagen.
6) Filips II was woedend en als reactie op de beeldenstorm benoemde hij in 1567 de Spaanse
hertog van Alva als landvoogd: dit betekende het einde van Margaretha van Parma als landvoogdes.
Gebeurtenissen in de Nederlanden tijdens de macht van Filips II, met de Spaanse hertog van Alva als
landvoogd:
1) Alva werd met een groot leger naar de Nederlanden gestuurd om orde op zaken te stellen:
duizenden vluchtten naar het buitenland o.a. Willem van Oranje
2) Alva stelde een speciale rechtbank, de Raad van Beroerten (Bloedraad) in, die de schuldigen
moesten straffen: 1100 mensen werden geëxecuteerd, waaronder 2 hoge edelen (Hoorne en
Egmont). Deze 2 edelen waren katholiek, maar omdat ze onvoldoende hadden gedaan tegen de
ketters werden ze toch gestraft.
3) Vanuit zijn ballingschap in Duitsland riep Willem van Oranje op tot verzet= De Opstand
4) Willem van Oranje vormde een huurlingenleger en viel in 1568 de Nederlanden binnen: de
invasie mislukte. Oranje kreeg alleen steun van de geuzen (= calvinistische vluchtelingen op
schepen). Zij plunderden het platteland en vielen koopvaardijschepen aan. Oranje gaf hen
toestemming voor deze guerrilla-acties, maar Oranje had niet veel controle over deze ongeregelde
bendes.
5) De onrust in de Nederlanden nam toe doordat Alva wreed bleef optreden en nieuwe belastingen
, aankondigden.
6) Op 1 april 1572 veroverden de Watergeuzen Den Briel en in de maanden daarna liepen steeds
meer Hollandse en Zeeuwse steden over naar de Opstand.
7) In juli 1572 hielden opstandige Hollandse steden een Statenvergadering waarin Willem van
Oranje werd uitgeroepen tot stadhouder: dit was een revolutionaire daad, want alleen de koning
mocht dat doen.
1.1.3 Vragen over par 1.1 Het begin van de opstand (1515-1572)
Vraag 1: Over staatsvorming en centralisatie
A. Noem een reden waarom 1543 in politiek opzicht een belangrijk jaar was voor de Nederlandse
gewesten. Sinds 1543 was Karel V Landsheer van alle 17 Nederlandse gewesten, die daarmee voor
het EERST onder 1 heer verenigd waren. Door zijn beleid van centralisatie betekende dit dat er op
centraal niveau regels werden ingevoerd die in alle Gewesten zouden gelden. Van oudsher waren de
gewesten juist autonoom en hadden ze ieder hun eigen regels. Sinds 1543 ontstond er meer
eenvormigheid binnen alle gewesten, derhalve was 1543 in politiek opzicht een belangrijk jaar.
B. Leg uit waardoor de positie van de Nederlandse burgerij tijdens Karel V sterker werd. Door de
bloei van de handel en nijverheid in de 15 de en 16de eeuw werd de Nederlandse burgerij steeds
sterker. Karel V was afhankelijk van hen, want zij leverden geld voor de vele oorlogen die hij voerde.
Door zijn afhankelijkheid van de burgerij stemde Karel V in om de privileges te bewaren.
C. Waardoor voelde de burgerij in de steden zich toch bedreigd door het beleid van Karel V? Toch
werden sommige privileges van de burgerij door de centralisatiepolitiek bedreigd, vooral de
strengheid waarmee Karel V het protestantisme bestreed werd gezien als een aantasting van de
privileges. Karel V stelde o.a. de inquisitie in, dat was een rechtbank die ketters moest opsporen en
berechten. De burgerij zag dat als een aantasting van hun privileges, want volgens die privileges
konden mensen alleen door hun stedelijke, gewestelijke of adellijke plattelandsrechtbank worden
berecht.
Vraag 2: Over Luther
A. Noem 3 kritiekpunten van Luther op de Rooms-katholieke kerk: Luther verzette zich tegen:
1. De rijkdom en macht van de Rooms- katholieke kerk
2. De zelfgemaakte kerkelijke wetten: o.a. de regel dat geestelijken niet mochten trouwen (= het
celibaat)
3. Aflaten: via aflaten konden mensen hun schulden/slechte daden afkopen bij priesters, hierdoor
konden mensen eerder in de hemel komen. Volgens Luther had dit niets met het ware christendom
te maken.
B. Noem 3 belangrijke punten van Luthers hervormingsleer
1. De mens kon niet gered of vergeven worden door de kerk, maar alleen door de genade van God
2. De genade van God en het geloof waren de enige manier om in de hemel te komen
3. Het ware geloof en de bedoelingen van God waren enkel te kennen vanuit de Bijbel (daarom
moest de Bijbel in volkstaal worden vertaald).
4. Hij was tegen predestinatie (in tegenstelling tot Calvijn): door geloof in God en door veel
Bijbellezen kon een mens iets aan zijn eigen redding doen.
5. Luther vond dat gelovigen altijd de overheid moesten gehoorzamen en zich niet zonder
overheidstoestemming mochten organiseren.
C. Geef twee verklaringen waardoor de kerk de leer van Luther niet of nauwelijks kon
onderdrukken:
1. Zijn opvattingen konden snel worden verspreid door de uitvinding van de boekdrukkunst: via
boeken en pamfletten (dit was de nieuwe media die sinds eind 15 de eeuw beschikbaar was)
2. Steeds meer Duitse vorsten steunden hem.
D. Wat betekende de regel ‘cuius regio, eius religio’ die bij de vrede van Augsburg werd
afgesproken? In 1555 kwam een einde aan de oorlog tussen protestantse en katholieke vorsten door