Samenvatting boek Kwantitatieve Methoden en Statistiek &
literatuur voor Tentamen 1 (2021-2022)
Voor het vak Methoden en Statistiek (TW2V19002) van de Universiteit Utrecht.
Samenvatting van het boek ‘Kwantitatieve Methoden en Statistiek’ van Hugo Quené & Huub
van den Bergh (2021) en het artikel van Lysynchuk et al. (1989). Dit is alle tentamenstof voor
Tentamen 1 van het vak Methoden en Statistiek (TW2V19002).
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding ................................................................................................................................................ 2
Hoofdstuk 2 Hypothese-toetsend onderzoek .......................................................................................................... 3
Hoofdstuk 3 Integriteit ............................................................................................................................................. 5
Hoofdstuk 4 Meetniveau .......................................................................................................................................... 6
Hoofdstuk 5 Validiteit ............................................................................................................................................... 7
Hoofdstuk 6 Ontwerp ............................................................................................................................................... 9
Hoofdstuk 7 Steekproeven ..................................................................................................................................... 11
Hoofdstuk 8 Frequenties ........................................................................................................................................ 12
Hoofdstuk 9 Centrum en spreiding ........................................................................................................................ 13
Hoofdstuk 10 Kansverdeling ................................................................................................................................... 14
Hoofdstuk 11 Samenhang ...................................................................................................................................... 15
Hoofdstuk 12 Betrouwbaarheid ............................................................................................................................. 16
Artikel Lysynchuk et al. (1989)................................................................................................................................ 17
1
,Hoofdstuk 1 Inleiding
Wetenschappelijk onderzoek: “Scientific research is systematic, controlled, empirical,
amoral, public, and critical investigation of natural phenomena. It is guided by theory and
hypotheses about the presumed relations among such phenomena.” De conclusies die de
onderzoeker maakt moeten gebaseerd zijn op systematische en gecontroleerde
waarnemingen en observaties van een verschijnsel.
Theorie: coherente en consistente verzameling van “justified true beliefs”.
Paradigma: de manier waarop de onderzoeker tegen de werkelijkheid aankijkt.
In dit boek wordt het empirisch-analytische paradigma aangehouden. Die bestaat uit twee
varianten:
1. Positivisme: uitspraak doen van feitelijke waarneming naar theorie. Op basis van
observaties generalisaties maken d.m.v. inductie.
2. Kritisch-rationalisme: keert zich tegen inductie; probeert aan te tonen dat de
veronderstelde algemene regel of hypothese niet juist is. ‘De’ werkelijkheid bestaat
niet.
Een overeenkomst is dat in beide varianten wordt verondersteld dat verschijnselen kunnen
worden beschreven en verklaard in abstracte termen (constructen).
In het boek worden drie vormen van onderzoek genoemd:
1. Instrumentatie-onderzoek: Instrumentatieonderzoek is voornamelijk gericht op de
constructie van instrumenten of methoden om verschijnselen, gedrag, vaardigheden,
attitudes, etc. meetbaar te maken. Het meetbaar maken van verschijnselen wordt
operationalisatie genoemd.
2. Beschrijvend onderzoek: Onderzoek waarbij de onderzoeker zich voornamelijk richt
op het beschrijven van een verschijnsel, zoals bijvoorbeeld het verloop van een
proces. Beschrijvend onderzoek, waarbij een correlatie wordt vastgesteld tussen
mogelijke oorzaken en mogelijke gevolgen, wordt correlationeel onderzoek
genoemd.
3. Experimenteel onderzoek: Experimenteel onderzoek wordt gekenmerkt doordat de
onderzoeker een bepaald aspect van de onderzoeksomstandigheden systematisch
varieert. Het effect van de manipulatie staat dan centraal in het onderzoek. Het
voordeel van deze vorm van onderzoek is dat de resultaten (doorgaans)
geïnterpreteerd mogen worden als gevolg van de experimentele manipulatie. Het
onderzoek is gericht op causale verbanden.
a. Er zijn verschillende vormen van experimenteel onderzoek. Bij een
gerandomiseerd experiment zijn de proefpersonen aselect aan de condities
toegewezen, wanneer proefpersonen niet aselect zijn toegewezen is dat een
quasi-experimenteel onderzoek.
b. Daarnaast is er de verdeling veldonderzoek en laboratoriumonderzoek (meer
controle) te maken
Het essentiële verschil tussen beschrijvend en experimenteel onderzoek is gelegen in de
vraag naar oorzaak en gevolg. Op basis van beschrijvend onderzoek kan een causaal verband
tussen oorzaak en gevolg niet goed vastgesteld worden.
2
,Hoofdstuk 2 Hypothese-toetsend onderzoek
In hypothese-toetsend onderzoek wordt nagegaan of de onderzochte variabelen inderdaad
met elkaar samenhangen op de verwachte wijze.
Variabelen: zijn eigenschappen van objecten en personen die kunnen variëren die
verschillende waarden kunnen aannemen, bijvoorbeeld: aantal woorden in tekst.
Er zijn twee soorten variabelen:
1. Onafhankelijke variabele: is dat wat het veronderstelde effect teweeg moet
brengen. Deze variabele wordt in het onderzoek gemanipuleerd, er zijn verschillende
niveaus, zoals jong & oud of experimenteel & controle. Onafhankelijke variabelen
worden ook wel factor of predictor genoemd.
2. Afhankelijke variabele: is de variabele waarvoor we het veronderstelde effect
verwachten. De onafhankelijke variabele veroorzaakt dus mogelijkerwijs een effect
op de afhankelijke variabele. Soms wordt deze ook responsie of score genoemd.
De onafhankelijke en afhankelijke variabelen dienen we overigens nadrukkelijk niet te
interpreteren als ‘oorzaak’ resp. ‘gevolg’. Het doel van het onderzoek is om overtuigend aan
te tonen dat er een (causaal) verband bestaat tussen de onafhankelijke en de afhankelijke
variabele.
Als de waarde van de afhankelijke variabele niet verschilt onder invloed van de waarden van
de onafhankelijke variabele, dan is er geen verband tussen beide variabelen.
Falsificatie: het verwerpen van een hypothese. We verwerven kennis door het verwerpen
van hypothesen (falsifiëren) en niet door hypothesen te aanvaarden. Een goede
wetenschappelijke bewering of theorie dient dus falsifieerbaar of weerlegbaar of toetsbaar
te zijn.
Er kunnen over het algemeen 3 soorten hypothesen worden onderscheiden
1. Universeel-deterministische hypothesen: Deze hebben als algemene vorm: alle A’s
zijn B’s. Een universeel deterministische hypothese kan nooit geverifieerd worden;
een onderzoeker kan alleen een uitspraak doen over de gevallen die hij geobserveerd
of gemeten heeft.
2. Deterministische-existentie hypothesen: Deze hebben als algemene vorm: er is
tenminste één A die B is. Als een onderzoeker kan aantonen dat er één A is die B is,
dan is de hypothese geverifieerd. Deterministische existentiehypothesen kunnen
echter nooit gefalsifieerd worden. Daarvoor zou het nodig zijn om van een oneindige
verzameling alle eenheden of individuen te onderzoeken op het al dan niet B zijn, en
dat is door de oneindigheid van de verzameling nu juist uitgesloten. Hieruit blijkt
tegelijk dat dit type hypothesen geen algemene uitspraken doen, en dat het
wetenschappelijk belang ervan niet zo duidelijk is.
3. Probalistische hypothesen: Deze hebben als algemene vorm: er zijn relatief meer A’s
die B zijn, dan niet-A’s die B zijn. In de gedragswetenschappen (inclusief taal en com-
municatie) is dit verreweg het meest voorkomende type hypothese.
3
,De Empirische Cyclus van De Groot (1961)
In deze empirische cyclus worden 5 onderzoeksfasen onderscheiden.
1. Observatiefase: In deze fase construeert de onderzoeker een mogelijk probleem en
denkt na over een mogelijke relaties tussen verschillende constructen of concepten.
2. Inductiefase: In de inductiefase wordt de in de observatiefase geopperde
veronderstelling gegeneraliseerd. Op grond van specifieke observaties wordt nu een
hypothese geopperd waarvan de onderzoeker vermoedt dat die algemeen geldig is.
(Inductie is de logische stap waarbij een algemene bewering of hypothese wordt
afgeleid uit specifieke gevallen: mijn kinderen (hebben) leren praten → alle kinderen
(kunnen) leren praten.
3. Deductiefase: In deze fase van de empirische cyclus worden specifieke
voorspellingen afgeleid uit de algemeen geformuleerde hypothese die is opgezet in
de inductiefase. (Deductie is de logische stap waarbij een specifieke bewering of
voorspelling wordt afgeleid uit een meer algemene bewering: alle kinderen leren
praten → mijn kinderen (zullen) leren praten.)
4. Toetsingsfase: In deze fase verzamelen we empirische observaties en vergelijken we
die met de uitgewerkte voorspellingen “onder H0”, d.w.z. de voorspellingen als H0
waar zou zijn. Vaak wordt er gebruik gemaakt van een controlegroep, neutrale
conditie etc. om zaken met elkaar te vergelijken.
a. Belangrijke termen bij de toetsingsfase: zijn kansinveau, H0 wordt verworpen
als het significantieniveau lager is dan 𝛼 = 0.05
b. Type I of alpha fout: altijd een kans dat H0 ten onrechte verworpen wordt
c. Type II of beta fout: altijd een kans dat H0 ten onrechte aangenomen wordt
5. Evaluatiefase: In deze fase worden de onderzoeksresultaten geëvalueerd. In deze
fase speelt de onderzoeker als interpretator een belangrijke rol. Verschillende
onderzoekers kunnen dezelfde uitkomsten geheel anders interpreteren. En soms zijn
de resultaten in tegenspraak met wat was voorspeld of gewenst.
4
, Hoofdstuk 3 Integriteit
De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (VSNU, 2018) beschrijft hoe
wetenschappelijke onderzoekers (en studenten) zich dienen te gedragen. Centraal in
wetenschappelijk onderzoek staat: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie,
onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.
Het ontwerp van een onderzoek moet zo efficiënt mogelijk zijn, en de onderzoeker moet
daarover al in een vroeg stadium nadenken. De efficiëntie van een onderzoek hangt af van
de onafhankelijke variabele. De efficiëntie van een onderzoek hangt ook af van de
afhankelijke variabele, en met name van het meetniveau, de nauwkeurigheid, en de
betrouwbaarheid van de observaties.
Wetenschappelijk onderzoek is mensenwerk: onderzoekers zijn ook mensen. Op het gebied
van de geesteswetenschappen bestuderen die onderzoekers weer het gedrag en de
geestelijke producten van (andere) mensen. Het meeste onderzoek op het gebied van talen
en communicatie bij de Universiteit Utrecht is vrijgesteld van de tijdrovende toetsing door
de METC, maar moet wel verplicht worden voorgelegd aan de Facultaire Ethische Toets-
ingscommissie (FETC), en wel aan de kamer Linguïstiek daarvan.
De verzamelde data of gegevens vormen de onderbouwing voor de conclusies uit
wetenschappelijk onderzoek. Die gegevens zijn daarmee van essentieel belang: zonder
gegevens geen valide conclusies. We moeten er dus uiterst zorgvuldig mee omgaan. We
moeten anderen kunnen overtuigen van de validiteit van onze conclusies op basis van die
gegevens, en we moeten de onderliggende gegevens desgevraagd kunnen delen met andere
onderzoekers.
Onderzoekers bouwen voort op het werk van hun voorgangers. Dat kan ook gelden voor hun
redeneringen, en zelfs hun teksten, maar daarbij moeten we dan altijd correct verwijzen
naar de juiste bron, d.w.z. naar het werk van die voorgangers. Anders is immers niet meer te
onderscheiden wie verantwoordelijk is voor welke gedachte of tekstfragment. Plagiaat is
“het overnemen van stukken, gedachten, redeneringen van anderen en deze laten doorgaan
voor eigen werk” Ook deze vorm van fraude is een wetenschappelijke zonde, waar krachtige
sancties op kunnen volgen.
5