‘’DE ONTWIKKELING VAN SELF-EFFICACY VAN LEERLINGEN, VERTAALD NAAR EEN AGENT-BASED MODEL: EEN
ANALYSE VAN DYNAMISCHE EN COMPLEXE GEDRAGINGEN’’
Bachelor Thesis Psychologie
DE ONTWIKKELING VAN SELF-EFFICACY VAN LEERLINGEN, VERTAALD
NAAR EEN AGENT-BASED MODEL: EEN ANALYSE VAN DYNAMISCHE EN
COMPLEXE GEDRAGINGEN
Naam student:
Studentnummer:
Cursus: Bachelor thesis (PB9906)
Examinator: dr. R. Pat El
Inleverdatum: 14 – 01 – 22
,‘’DE ONTWIKKELING VAN SELF-EFFICACY VAN LEERLINGEN, VERTAALD NAAR EEN AGENT-BASED MODEL: EEN
ANALYSE VAN DYNAMISCHE EN COMPLEXE GEDRAGINGEN’’
Abstract
In dit artikel is onderzoek gedaan naar de invloeden van Bandura’s bronnen theorie
van self-efficacy op de self-efficacy voor schoolgerelateerde taken van leerlingen in een klas.
Uit eerder onderzoek bleek self-efficacy een te dynamisch construct voor lineaire
onderzoeksmethode. Dit onderzoek heeft een poging gedaan de theorie te vertalen naar een
agent-based model, een geprogrammeerde computersimulatiemethode waarin agents in een
complex systeem, leerlingen in een klas representeren. Na het programmeren van de vier
bronnen van self-efficacy in het model, werden 63 verschillende runs uitgevoerd, waarin de
agents verschillende taken, oplopend in moeilijkheid, uitvoerden. De onderzoeksvraag luidde:
‘In welke mate hebben Bandura’s bronnen van self-efficacy, invloed op de self-efficacy voor
schoolgerelateerde taken van leerlingen in een klas? Uit de resultaten blijkt dat in simulaties
waarin leerlingen veel eigenschap-gelijkheid vertonen, de self-efficacy-ontwikkelingen vaker
overeenkomen. Dit in tegenstelling tot simulaties waarin agents minder of geen gelijkheid
kenden op basis van eigenschappen. Deze invloed werd het sterkst waargenomen bij
leerlingen met een laag en gemiddeld niveau. Tot slot had ook de gemoedstoestand van de
leerlingen invloed op de self-efficacy. Vooral bij leerlingen met lage en gemiddelde niveaus
bleek de toenemende moeilijkheid, de gemoedstoestand van de agents negatief te
beïnvloeden. Scholen kunnen op basis van de resultaten uit dit onderzoek, maatregelen
treffen om de self-efficacy-overtuigingen van leerlingen te stimuleren, en daarmee het
leerklimaat, te optimaliseren. Geadviseerd wordt bijvoorbeeld leerlingen op scholen, los van
hun eigen overtuigingen van slagen en falen, ook aan meerdere bronnen bloot te stellen. Zo is
het belangrijk dat leerlingen onderlinge overeenkomsten leren (her)kennen. Leerlingen die
onderling meer aan elkaar refereren kunnen elkaars self-efficacy namelijk verhogen. Het
stimuleren van samenwerking aan gemeenschappelijke doelen kan hierbij succesvol zijn.
2
,‘’DE ONTWIKKELING VAN SELF-EFFICACY VAN LEERLINGEN, VERTAALD NAAR EEN AGENT-BASED MODEL: EEN
ANALYSE VAN DYNAMISCHE EN COMPLEXE GEDRAGINGEN’’
Inleiding
Effectiviteit in persoonlijk functioneren bestaat simpelweg niet enkel uit het in staat
zijn tot, weten wat te doen en gemotiveerd zijn (Cooper & Robinson, 1991). Bij een
succesvolle prestatie is ook de interpretatie en integratie van het eigen kunnen, de mate
waarin iemand zichzelf in staat acht om een bepaalde handeling te verrichten, van belang.
De psycholoog Albert Bandura (1977) beschreef dit in de theorie van ‘self-efficacy’,
ofwel zelfeffectiviteit, een sociaal-cognitieve theorie die stelt dat de interpretatie van het
eigen kunnen bepalend is voor het feitelijk behalen van succes. In de theorie beschrijft hij
onder anderen hoe op -en neerwaartse vergelijkingen verschillende effecten hebben op de
ontwikkeling van self-efficacy.
Ook in de schoolcontext blijkt self-efficacy belangrijk. Dit blijkt ook uit de prestaties
van schoolkinderen op basisscholen, waar self-efficacy direct verband houdt met de
ontwikkelingen in taal -en rekenvaardigheden van kinderen (Galla et al., 2014). Zo blijkt dat
de mate van overeenkomst tussen de leerlingen en positieve en negatieve feedback van een
leerkracht, invloed uitoefenen op de self-efficacy van leerlingen (Usher & Pajares, 2006).
Ook blijkt uit studies waarin diversiteit op basis van het niveau van leerlingen is onderzocht,
dat leerlingen met een algemeen laag prestatieniveau, meer ontwikkelingsperspectief hebben
in klassen waar ook hoog presterende leerlingen zitten. Mogelijk is beïnvloeding op basis van
prestatie een bron voor de vorming van self-efficacy. Ook blijkt klassengrootte van invloed
op de ontwikkeling van self-efficacy van de leerlingen. (Cooper & Robinson, 2008).
In de literatuur beschrijft Bandarua (1997) vier verschillende processen die aan de
basis liggen van self-efficacy; ‘enactive mastery experience’ de eigen ervaring van succes of
falen, ‘vicarious experience’, indirecte ervaring via voorbeeldfiguren, ‘verbal persuasion’,
3
, ‘’DE ONTWIKKELING VAN SELF-EFFICACY VAN LEERLINGEN, VERTAALD NAAR EEN AGENT-BASED MODEL: EEN
ANALYSE VAN DYNAMISCHE EN COMPLEXE GEDRAGINGEN’’
feedback van anderen en ‘psychological and emotional state’, iemands mentale en emotionele
toestand. Bandura stelt dat deze bronnen essentieel zijn bij het vormen van self-efficacy.
Daarnaast beschrijft hij hoe de informatiestromen uit de omgeving leiden tot een interne
afweging en integratie van deze informatie, om zo tot een persoonlijke interpretatie van het
eigen kunnen te komen. Hieronder worden de vier bronnen van Bandura’s theorie van self-
efficacy nader toegelicht, alsmede de verschillende moderators binnen iedere bron.
Enactive mastery experience
De interpretatie van het eigen succes of falen in een bepaalde taak is de eerste
invloedrijke bron van de theorie van self-efficacy en wordt meer gezien als voorwaarde dan
factor van invloed. Succes geldt meestal als een positieve bron voor self-efficacy en falen als
een negatieve. Factoren van invloed op ‘mastery experience’ zijn moeite, moeilijkheid, kans
of geluk en de eigen succesbeleving. Wanneer bijvoorbeeld een taak met een hoge
moeilijkheid weinig moeite kost, zal dit een positieve invloed hebben op self-efficacy. Echter
hoe meer moeite het kost om succesvol te zijn, des te meer zal het succes aan de moeite
toegeschreven worden. Dan is het effect van succes op self-efficacy dus minder sterk
(Richetin et al., 2010). De factoren ‘kans’ en ‘geluk’ zijn minder duidelijk te objectiveren en
vormen meer willekeurige factoren in de theorie. De een zal namelijk ‘geluk’ als positief
ervaren, de ander minder. De een ziet het uitblijven van succes als een grens van het eigen
kunnen en geven op –waardoor succes uitblijft –, anderen gaan door en kunnen succesvol
worden (Abrahamson & Wilensky, 2005).
Vicarious experience
4