Samenvatting Cognitie & Gedrag
Deeltentamen 2 (hoorcolleges en boek)
Universiteit Utrecht 2021-2022
Fleur Detrie
Hoorcollege Geheugen
Flashbulb memory: lijkt een heel precies fotografisch geheugen, levendig en long-lasting, now-print
mechanism (Brown & Kulik over de moord op JFK, 1977). Is niet zo betrouwbaar als wordt gedacht. Er
werden bij een repeated recall experiment steeds andere details genoemd, maar men was overtuigd
van de juistheid van de herinnering (Neisser & Harsch na de Challenger ramp, 2009).
Source monitoring: proberen te achterhalen wat de bron is van een herinnering of statement, is vaak
lastig en kan fout gaan. Bijvoorbeeld bij line-up herkent men iemand, maar diegene is niet de dader,
maar iemand die erbij in de buurt was. Kan voor plagiaat zorgen bij artiesten.
Hoe ontstaan onbetrouwbare herinneringen?
Pragmatic inference: blanks in herinnering invullen met wat je verwacht op basis van al bestaande
kennis.
Schema’s: geheugen aanvullen met wat we bij elkaar vinden passen, of normaal vinden. Bijvoorbeeld
dat telefoons in een kantoor horen.
Scripts: typische volgordes van gebeurtenissen die we erbij vinden passen aanvullen in je geheugen.
Misinformation: verkeerde informatie onthouden. Kan ontstaan door de manier waarop een vraag
wordt gesteld over het geheugen. Bijvoorbeeld: hoe hard reden de auto’s toen ze tegen elkaar aan
botsten/elkaar aanraakten? Hoe heftiger het woord, hoe harder de auto’s reden volgens de
proefpersonen (Loftus, 1978).
Geheugen implanteren: kan volgens een onderzoek over (valse) jeugdherinneringen.
Repressed memories: Gary Ramona aangeklaagd door dochter over misbruik, valse herinnering
geïmplanteerd door therapeut die haar zei dat ze misschien een onderdrukte herinnering daarover
zou hebben (1997).
Hoofdstuk 8 Goldstein: Everyday memory and memory errors
Autobiografisch geheugen: multidimensionaal, complex, emotioneel, spatial, sensorisch, self-
reflection, visual, detailed en vivid herinneringen van je leven.
- Verbonden met herkennen, visualiseren van objecten (visual areas cortex).
- Als je je eigen genomen foto’s ziet zijn meerdere hersengebieden actief, dan dat je een
onbekende foto bekijkt (medial temporal lobe, parietal cortex, prefrontal cortex,
hippocampus, emoties amygdala).
Transitiepunten in het leven worden goed onthouden.
,Reminiscence bump: herinneringen van tussen 10 en 30 jaar beste onthouden (naast de recentste
gebeurtenissen).
- Self image hypothese: dit komt omdat in deze jaren je identiteit wordt gevormd, veel eerste
keren.
- Cognitieve hypothese: dit komt doordat er betere memory encoding is tijdens rapid change
followed by stability (mensen die later emigreren hebben een latere bump).
- Cultural life script hypothese: dit komt door de vele verwachtingen van de media/cultuur
rond deze leeftijd (China langere bump, kinderen ervaringen ook heel belangrijk).
Uitzonderlijke ervaringen worden beter onthouden als het belangrijk voor die persoon is en gepaard
gaat met emotie.
- Arousing woorden worden beter onthouden dan neutrale woorden en emotionele foto’s
beter dan neutrale foto’s.
- Amygdala en hippocampus activatie bij retrieval emotie, fMRI (B.P. amygdala schade, kon
minder goed emotionele dingen onthouden).
- Memory consolidation is gelinkt aan emotie (stresshormoon cortisol helpt hierbij en mensen
die hun hand in ijswater hielden konden emotionele foto’s beter onthouden dan neutrale
foto’s terwijl er bij warm water geen verschil was tussen emotioneel of neutraal).
- Hormoonactivatie na arousing event verbetert memory consolidation meestal, maar soms
juist slechtere memories consolidatie door te veel emotie, zoals bij weapon focus.
- Narrative rehearsal hypothese: media nieuws vaak herhalen source misattribution
(Constructive) Memory: constructie van echt event + toegevoegde invloeden (kennis, ervaringen,
verwachtingen, emoties, perceptie, gedachten).
- War of ghosts experiment 1932 Bartlett: verhaal lezen repeated recall reproduction, steeds
meer fouten en ingevuld met feiten over eigen cultuur kennis.
- Becoming famous overnight experiment: nieuwe namen de volgende dag herkennen en
daardoor denken dat het beroemde personen zijn.
Cryptoamnesia: onbewust plagiaat plegen.
Pragmatic inference: schema’s, scripts, von Restorf effect (onverwachte opvallende dingen beter
onthouden), critical lure (een associatie woord er zelf bij bedenken), DRM paradigm (false memory
door verandering in automatic activation process of damaged source monitoring process.
Misleading post-event information (MPI): verkeerde informatie naderhand kan de memory
aanpassen, retroactive interference en/of source monitoring errors.
Misidentifications en errors in eyewitness testimony en errors due to suggestion: door emoties,
stress, onduidelijkheid, stresss, nieuw, weapon focus, angst, unusual objects in die situatie
orienting response (= snelle reactie op iets raars, net geen reflex). Confirming feedback,
postidentification feedback effect.
Oplossingen: zeggen dat de verdachte niet in de line-up hoeft te staan, gebruik fillers/look-a-likes, 1
voor 1 ipv een rijtje (vergelijken met geheugen), blind administrator, gelijk vragen hoe zeker men
erover is, cognitive interview (minimale interruptie en suggestie, situatie visualiseren etc).
, Hoorcollege Leren
Leren: relatief permanente verandering in toekomstig gedrag door ervaring (met onze sensorische
systemen).
Behaviorisme: observeerbare stimulus (extern) observeerbare respons (gedrag). Black box tussen
SR. (Watson 1960’s).
Dualisme: (lichaam vs geest/ziel, materie vs immaterie, bestudeerbaar vs onbestudeerbaar)
Descartes in Utrecht, Cogito ergo sum, de enige bron van zekerheid ben je zelf. Via pineal gland zou
er verbinding zijn met de geest volgens hem.
Reflexen kan je niet tegenhouden, kan geen cognitieve penetratie doorheen.
Complex/intelligent gedrag is heel veel bij elkaar opgeteld simpel gedrag, met excitatie en inhibitie.
Verschillende leercategorieën
Associatief leren:
Klassiek conditioneren: Pavlov, passief.
Before: Neutrale stimulus (belletje) geen consistente respons
Ongeconditioneerde stimulus (eten) ongeconditioneerde respons/reflex (kwijlen)
During: Ongeconditioneerde stimulus (eten) + neutrale stimulus (belletje) ongeconditioneerde respons (kwijlen)
After: Geconditioneerde stimulus (belletje) geconditioneerde respons/reflex (kwijlen)
Wet van associatie door nabijheid (contiguity): als 2 gebeurtenissen op hetzelfde moment of vlak na
elkaar plaatsvinden zullen deze met elkaar geassocieerd worden en elkaar oproepen, temporeel
effect.
Acquisitie: hoge respons, het aanleren van de associatie (eten + belletje aandienen)
Extinctie: uitdoving, langzaam afleren, steeds lagere respons (alleen belletje aandienen)
Spontaan herstel: na 24 uur toch weer hogere respons (alleen belletje aandienen)
Generalisatie: wel een respons bij bijv. andere kleur, maar neemt af naarmate de kleur verder
verschilt.
, Discriminatie: onderscheid training tussen kleine verschillen, alleen respons bij precies dezelfde
kleur.
One trial learning: na 1 sterke ervaring altijd die associatie, voedselaversie bijvoorbeeld (ecologisch
perspectief).
Emotionele respons conditionering: Watson, Little Albert bang maken voor ratten en konijnen,
gegeneraliseerde angst.
Op te lossen met exposure/blootstellingstherapie, er treedt dan extinctie op (en habituatie).
Adverteren maakt gebruik van conditionering, goed gevoel associëren met bepaald merk.
Operant conditioneren (instrumenteel): Thorndike puzzlebox en Skinner box, actief.
Law of effect: het effect dat een respons teweegbrengt bepaalt of de respons vaker wordt gegeven,
Shaping: gedrag belonen dat in de richting van het doel gaat, tot doel bereikt is.
Partial reinforcement: niet laten uitdoven, maar ook niet continu bekrachtigen, maakt gedrag
resistent tegen uitdoving, verschillende schema’s, de variabele schema’s werken het beste.
Chaining: complex gedrag aanleren door verschillende soorten gedrag aan elkaar te koppelen en te
bekrachtigen.