Interculturele communicatie
Introductie cultuur en culturele antropologie
NUNEZ - LESBOEK
1. Cultuur, communicatie en wereldburgerschap – NUNEZ CH1
1.1 Cultuur: zichtbaar en onzichtbaar
1. Tastbare zaken (buitenste laag)
2. Normen en waarden
3. Basiswaarden (diepste laag)
1. De buitenste, zichtbare, laag van een cultuur noemen we de tastbare zaken of artefacten.
Tastbare zaken zijn eenvoudig waar te nemen en zijn handig om te weten.
Bijvoorbeeld bij een nieuwe job, zijn tastbare zaken die je waarneemt een bedrijfslogo, huisstijl of de kledingstijl van werknemers.
2. De tweede laag noemen we normen en waarden.
Dit zijn zowel geschreven als ongeschreven standaarden voor correct en gewenst gedrag. Waarden zeggen iets over wat we
goed of juist vinden. Normen en waarden zijn niet zo zichtbaar als artefacten of tastbare zaken. Het duurt even voordat je ze
opmerkt.
Voorbeelden normen: Gewoonte om een paar min. te vroeg of precies optijd te komen?
Voorbeelden waarden: Is het goed om op te staan voor een ouder iemand in de bus?
3. De diepste laag zijn de basiswaarden. Deze zijn abstract en onzichttbaar.
We leren ze al op jonge leeftijd – voordat we 7 zijn – en we zijn ons nog niet bewust van de invloed die ze hebben op ons doen
en laten. Onze beleving van de wereld om ons heen en de oordelen die we over anderen hebben worden sterk gevormd of
vervormd door deze basiswaarden van onze cultuur.
Interculturele communicatie: het gaat om de bewustwording van de basisvoorwaarden van onze eigen culturen.
1.2 Cultuur: zichtbaar en onzichtbaar
Cultuur is de collectieve mentale programmering die de leden van een groep onderscheidt van die van andere groepen.
Wat is cultuur?
Cultuur is gezamenlijk, aangeleerd, een basis voor menselijk denken en gedragspatronen en het vormt wie we zijn en hoe we
naar de wereld kijken.
1.3 Culturele programmering
Cultuur is aangeleerd. Hofstede noemt dat programmering - dit gebeurt via opvoeding, socialisatie, normen en waarden en
waarneming.
- Bij opvoeding wordt je verteld wat je wel/niet mag doen en hoe je moet reageren op bepaalde handelingen.
- Leren door socialisatie is leren door het omgaan met anderen.
- We worden door allerlei normen en waarden cultureel geprogrammeerd.
- Een deel van de programmering gebeurt via de waarneming. Door om ons heen te kijken en (on)bewuste keuzes te
maken over hoe we ons willen gedragen.
Onafhankelijk van zijn cultuur, is iedere persoon een uniek individu dat in staat is keuzes te maken. Er zijn drie niveaus van
programmering.
Individu
Cultuur
Menselijke natuur
Als je dagen niks hebt gegeten, zorgt de menselijke natuur ervoor dat je iets te eten zoekt en dat met je handen opeet.
De beslissing die je neemt door eten op een bord te leggen en met bestek te eten, is jouw culturele programmering.
Daarentegen kun je als individu ervoor kiezen om geen gebruik te maken van bestek ondanks je culturele programmering of
wat de maatschappij ervan vindt.
1.4 Cultuur en subculturen
Subculturen; groepen binnen de samenleving die in meer of mindere mate afwijken van de kenmerken van de dominante
cultuur. Dominante cultuur; de algemene, overheersende cultuur binnen een samenleving.
Culturen hoeven niet alleen te verschillen, ze kunnen ook overlappen. Een open houding helpt om meer en andere identiteiten
evenals een collectieve identiteit te leren begrijpen.
1.5 Interculturele communicatie
Communicatie is het uitwisselen van informatie. Als jij informatie geeft, ben jij de zender. Jouw informatie wordt gecodeerd
door het gebruik van de juiste taal, gebaren of non-verbale uitdrukkingen. De informatie wordt door een kanaal overgebracht dat
het medium voor communicatie is. Alle communicatie vindt plaats binnen een zekere context.
Global Development Issues
1
, Interculturele communicatie is de communicatie tussen zenders en ontvangers uit verschillende culturen. Goede
interculturele communicatie vereist een intercultureel sensitieve houding, kennis van verschillende culturen en ook
vaardigheden in het veranderen van referentiekader.
Socialisatie Het proces waarin iemand de cultuur aangeleerd krijgt door de leden van de samenleving.
Enculturatie Het aanleren van de eigen cultuur
Acculturatie Het aanleren van een nieuwe/vreemde cultuur
Identificatie Het verbonden voelen met andere leden van je groep
De mentale programmering van Hofstede
Menselijke natuur als basis, hoe werken onze hersenen en
basisbehoeftes. Daarna cultuur en daarna komt je eigen ervaring en
levensverhaal.
1.6 Communicatieruis
Ruis is alles wat een boodschap verstoort of blokkeert, wat de ontvanger
afleidt of wat ervoor zorgt dat de boodschap niet goed
begrepen wordt. Dit kan zowel externe-, interne-, als culturele ruis zijn.
Externe of fysieke ruis is een verstoring vanuit de omgeving.
Interne of psychologische ruis omvat emoties, zorgen of persoonlijke
voordelen die je ervan weerhouden echt aandacht te hebben voor wat
wordt gecommuniceerd. Persoonlijke vooroordelen kunnen ook het
communicatieproces ernstig verstoren.
Culturele ruis ontstaat wanneer verschillen in culturele programma’s de boodschap beïnvloeden.
1.7 Het TOPOI-model, een interventie bij culturele ruis
De Nederlandse onderzoeker Edwin Hoffman ontwikkelde een schema dat goed kan worden ingezet bij het omgaan met
culturele ruis; TOPOI-model. Dit praktische en zeer goed toepasbare model is gebaseerd op de vijf communicatieaxioma’s van
Paul Watzlawick, een Oostenrijkse psycholoog en communicatiewetenschapper.
TOPOI-model onderscheidt vijf gebieden in de communicatie waar we eventuele misverstanden kunnen achterhalen.
TOPOI staat voor; Taal, Ordening, Personen, Organisatie en Inzet.
Gebruik TOPOI en het gebied waarvoor ze staan als een checklist om te reflecteren op een misverstand. Stel dan de drie
sleutelvragen voor interventie uit tabel 1.1, en mogelijk andere vragen die opkomen of nodig zijn voor feedback of om meer
helderheid te verschaffen.
Tabel 1.1
3 Sleutelvragen voor interventie
1. Wat is mijn aandeel in het misverstand?
2. Wat is het aandeel van de andere in het misverstand?
3. Wat is de invloed van de sociale omgeving – de normen, waarden en heersende opvattingen?
T is voor Taal
Het gaat over betekenis – het taalaspect van communicatie, verbaal en non-verbaal.
Verbale taal heeft duidelijk vastgelegde betekenissen, die je kunt opzoeken in een woordenboek. Een woord kan diverse
betekenissen hebben, wat verwarrend kan zijn voor moedertaalsprekers, laat staan voor niet-moedertaalsprekers. Verbale taal
is een veel voorkomende bron van misverstanden.
Non-verbale taal is niet formeel vastgelegd in woordenboeken en kan behoorlijk verschillen in betekenis en interpretatie, zeker
tussen verschillende culturen.
Houdt er als interventie altijd rekening mee dat woorden en non-verbale taal verschillende betekenissen kunnen hebben.
Vraag om feedback en geef deze zelf ook.
De eerste O is voor Ordening
Het gaat over zienswijze(n) van elk van de deelnemers. Wat is ieders kijk, wat zijn de waarden en normen, hoe organiseert men
zijn eigen werkelijkheid? Iedereen heeft zijn eigen kijk op de werkelijkheid en zijn eigen logica. We zien de wereld door
verschillende brillen en hebben verschillende referentiekaders.
Ons gedrag wordt gestuurd door ons eigen gevoel voor logica. Het belang van Ordening is dat je je realiseert dat er nooit
slechts één waarheid of werkelijkheid is.
Global Development Issues
2
,De P is voor personen
Het relationele gedeelte van het gesprek. De relatie kan de betekenis van wat wordt gezegd bepalen of veranderen.
Symmetrische relaties zijn relaties tussen gelijken. Bijvoorbeeld; vrienden, zussen, partners etc.
Complementaire relaties zijn relaties tussen mensen waarbij een verschil in autoriteit bestaat. Bijvoorbeeld; ouders &
kinderen of teamleiders & teamleden.
De tweede O is voor Organisatie
De sociale en professionele context van het communicatieproces. Organisatiestructuren waarmee we niet vertrouwd zijn
kunnen de oorzaak zijn van misverstanden.
De I staat voor Inzet en Invloed
Wat is het doel van het gesprek? Wat zijn de bedoelingen, behoeften en motieven van de deelnemers? Wat zorgt ervoor dat zij
hun best doen? En hebben ze daarvoor ook erkenning gekregen?
1.8 Wereldburgerschap
Toen de Verenigde Naties (VN) in 2012 hun Global Education First Initiative (GEFI) lanceerden, werd het stimuleren van
wereldburgerschap, samen met gendergelijkheid een van hun belangrijkste doelen in het onderwijs op basisscholen en
middelbare scholen en in het hoger onderwijs.
1.8.1 Definitie
Wereldburgerschap is “een bewustzijn dat zich uitstrekt tot buiten de grenzen van de lokale of nationale gemeenschap, inzicht
in internationale ontwikkelingen, empathie met en respect voor mensen uit andere delen van de wereld, reflectie op de vele
verbanden tussen de persoonlijke situatie en de omstandigheden elders, en de bereidheid daar conclusies aan te verbinden”
(UNESCO 2015). “Wereldburgerschap stimuleert om op actieve wijze globale uitdagingen aan te gaan en op te lossen, en om
op proactieve wijze bij te dragen aan een wereld waarin we meer vrede, tolerantie, inclusie en veiligheid zullen kennen.”
Wereldburgerschap is een competentie. Het omvat kennis en vaardigheden, maar bovenal houding en gedrag.
1.8.2 Onderwijs in wereldburgerschap
NCDO (Nationale commissie voor internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling) en Universiteit Utrecht publiceerde
in 2009 een praktisch standaard voor het onderwijs in wereldburgerschap. Hierin worden acht thema’s behandeld; diversiteit,
identiteit, mensenrechten, duurzame ontwikkeling, globalisering, verdeling, vrede en conflict en mondiale betrokkenheid. Ieder
thema heeft drie voorbeelden vanuit de hele wereld, die “vensters op de wereld” worden genoemd.
1.8.3 Wereldburgerschapscompetenties
1. Een attitude om groepsidentiteit en meerdere identiteiten te begrijpen. Interculturele sensitiviteit – empathie,
solidariteit en respect voor diversiteit.
2. Kennis en cognitieve vaardigheden ten aanzien van mondiale zaken en universele waarden – kritisch en creatief
kunnen denken over globale, regionale, nationale en lokale zaken en de verbanden hiertussen zien. Overzicht
hebben over meerdere invalshoeken.
3. Niet-cognitieve vaardigheden en gedrag; sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden en talent voor
netwerken.
4. Het vermogen om in samenwerking met anderen te kunnen handelen voor het gezamenlijke belang op lokaal,
nationaal en globaal niveau om een vredigere een duurzamere wereld tot stand te brengen .
1.8.4 Waar komt het in de praktijk op neer?
Een wereldburgerschapshouding omvat het begrijpen van meerdere identiteitsniveaus.
Er wordt ruimte gemaakt voor een “collectieve identiteit”. Dit overstijgt individuele culturele, religieuze, etnische of andere
verschillen.
Kennis van mondiale zaken betekent dat studenten deelnemen aan dialogen over universele waarden, zoals
rechtvaardigheid, gelijkheid, waardigheid en respect. Ze kunnen zicht verdiepen in de rechten van de mens en de rechten van
het kind.
Wereldburgerschapsonderwijs zorgt er ook voor dat de ontwikkeling van hun sociale en communicatieve vaardigheden en
hun talent voor netwerken gestimuleerd worden. Ze leren samen te werken voor het gezamenlijke belang, wereldvrede en
duurzaamheid op lokale, nationale en mondiaal niveau.
Global Development Issues
3
, 2. Intercultureel communiceren met de zes basiswaarden van Hall – NUNEZ CH2
2.1 Communicatie in hoogcontext- en laagcontext
Communicatie vindt altijd plaats binnen een bepaalde context. Hoog of laag is niet beter of slechter, maar wezenlijk anders.
2.1.1 Laagcontext
In laagcontextculturen wordt informatie expliciet gecommuniceerd. Dat wil zeggen: met woorden. Woorden, gesproken of
geschreven, zijn belangrijk. Mensen hebben de behoefte om informatie te structureren in segmenten of in delen, in
compartimenten.
2.1.2 Hoogcontext
In hoogcontextculturen zit een deel van de boodschap in de persoon zelf en in de context van de boodschap. Dus wordt er
weinig expliciet met zoveel woorden overgedragen, maar juist impliciet en vaak non-verbaal. Want één woord of gebaar over de
context is voldoende om het hele verhaal te begrijpen.
2.1 Communicatie in hoogcontext- en laagcontext
2.1.3 Misverstanden door te veel of te weinig context
Te veel informatie kan vernederend overkomen maar te weinig informatie is weer onduidelijk, of het geeft het gevoel dat je er
niet bij hoort. Het is een interculturele kunst om de juist hoeveelheid context en expliciete inhoud te communiceren. Het gaat
erom zowel hoogcontext- als laagcontextinformatie te kunnen begrijpen en op beide contextmanieren te kunnen communiceren.
2.1.5 Subculturen en verschillen in context
Bij cultuur houd je altijd rekening met regionale, stedelijke, rurale, etnische, beroeps-, sekse- en generatieverschillen.
2.2 Monochrome en polychrome tijdsbeleving
Mono betekent één, Poly is meer en Chronos is tijd.
Monochroom betekent één ding tegelijk doen en polychroom meer dingen tegelijk doen.
Monochroom Polychroom
Je doet het liefst één ding tegelijk Je doet het liefst veel dingen tegelijk
Je concentreert je op je taak en probeert anderen niet te storen Je ondervindt geen enkele last van onderbrekingen en werkt gewoon door
Tijd is lineair, je neemt deadlines en tijdschema’s serieus Tijd is ruimtelijk, deadlines en tijdschema’s zijn er om ‘indien mogelijk’ te halen
Je communiceert vanuit een laagcontextcultuur Je communiceert vanuit een hoogcontextcultuur
Je hebt behoefte aan expliciete informatie Meestal heb je niet zoveel informatie nodig, je blijft via je netwerk op de hoogte
Je bent vaak taakgericht Je bent vaak relatiegericht
Je werkt snel en stipt Hoe snel en stipt je werkt is afhankelijk van hoe goed de relatie is
Je maakt plannen maar verandert deze ook weer met het grootste gemak
2.2 Monochrome cultuur
In een monochrome cultuur is je tijdsbeleving lineair, als een lange weg die zich vanuit het verleden, via het heden tot de
toekomst uitstrekt. Tijd wordt in blokjes afgebakend, zoals in een agenda. Hall & Hall noemen dit compartimentaliseren. Dat
maakt het mogelijk om je op één ding tegelijk te concentreren. Voor iemand in een monochrome tijdsbeleving is een plan heilig.
2.2.2 Polychrome cultuur
Mensen in een polychrome cultuur leven in een zee van ruimte, contacten en tijd. Tijd beweegt zich eerder ruimtelijk, dat wil
zeggen in alle richtingen. Mensen met een polychrome tijdsbeleving doen heel veel dingen tegelijk en zijn meer met mensen
dan met plannen bezig.
2.2.3 Werken volgens een Monochrome en polychrome tijdsbeleving
Ze zijn niet zonder meer uitwisselbaar maar kunnen elkaar wel aanvullen, er is geen goed of slecht.
2.3 Persoonlijke ruimte
In laagcontextlanden in het noorden zijn persoonlijke ruimtes, of de correcte afstand tussen mensen, relatief groot.
In hoogcontextlanden meer in het zuiden, is de persoonlijke ruimte kleiner.
2.4 Snelle en langzame boodschappen
Snelle boodschappen zijn boodschappen die we snel kunnen decoderen. Voor het decoderen van langzame boodschappen
heeft de ontvanger meer tijd nodig.
2.5 Snelle en langzame informatiestroom
Een boodschap kan zijn doel snel bereiken of juist gehinderd worden door culturele barrières van compartimentalisatie.
2.5.1 Langzame informatiestroom
Informatie blijft binnen afdelingen en stroomt niet gemakkelijk door naar andere plaatsen
2.5.2 Snelle informatiestroom
Informatiestromen gaan hun eigen leven leiden. Mensen leven in een “zee van informatie”.
Global Development Issues
4