Samenvatting ontwikkelingspsychologie
H1 Developmental Psychology: Themes and Contexts
Ontwikkelingspsychologie: studie van veranderingen
→ 3 domeinen: fysiologische, cognitieve, sociale en emotionele
Nature en nurture wordt omschreven als nativisme en empirisme
De interactie tussen erfenis (nature) en omgeving (nurture) is een actief, dynamisch proces waaraan
de zich ontwikkelende kinderen zelf een actieve en vitale bijdrage leveren
(er is X-vorm en V-vorm interactie)
Soorten ontwikkelingsverandering:
• continuous development: ontwikkeling is een continu proces, waarbij elk nieuw event
voortbouwt op de vorig (je leert gelijkmatig, geen abrupte veradering)
• discontinuous development: ontwikkeling gebeurt (abrupt) stapsgewijs, je kunt steeds naar
een volgende trede (je kunt zo plots iets wel)
Siegler denkt dat het
continu is, maar
sommige
vermogens/neigingen
gebeuren parallel, dus
soms discontinue
verschuivingen
Kritieke periode: leeftijdscategorie waarin bepaalde veranderingen vereist zijn om ontwikkeling op
een bepaalde manier te laten verlopen
Sensitieve periode: leeftijdscategorie: leeftijdscategorie waarin specifieke ervaringen optimaal zijn
om ontwikkeling op een typische manier te laten plaatsvinden
Je hebt domein-algemene (domain-general) invloed, waarbij leren van iets ook zorgt voor profijt op
andere vlakken (bijv. dat armen trainen voor zwemmen je ook helpt bij tennis). Je hebt ook het
domein-specifieke idee, dus als je vooruitgang boekt in 1 vlak, helpt het alleen daarbij
Ontwikkeling kan op verschillende levels beschreven worden (bijv. sociale interactie /
hersenveranderingen etc.) → levels of explanation (ontwikkeling is door veel factoren op alle
niveaus)
Cultuur heeft invloed op hoe je je ontwikkeld (contextuele invloed)
Ook wordt er tegenwoordig meer gedacht dat een biologisch perspectief op ontwikkeling cruciaal is
(denk aan hoe neuronen veranderen bij ontwikkeling)
Het ecologische perspectief benadrukt het belang van het begrijpen van niet alleen de relaties
tussen het ontwikkelende organisme (bijv. het kind) en verschillende omgevingssystemen (bijv. het
gezin en de gemeenschap), maar ook de relaties tussen deze omgevingssystemen.
,Chronosysteem van Bronfenbrenner:
- Microsysteem: setting waarin het kind leeft en interacteerd met mensen en instanties dicht
bij hem/haar
- Mesosysteem: onderlinge relaties van de componenten in het microsysteem (bijv. tussen
ouders en school)
- Exosysteem: omgevingen die invloed hebben, maar indirect contact hebben (bijv. paps werk)
- Macrosysteem: ideologische en institutionele patronen van een bepaalde (sub)cultuur
Het levensperiode perspectief zegt dat ontwikkeling je gehele leven duurt (ook historische factoren
worden meegenomen
Age cohort effect: effect van historische factoren op de ontwikkeling. Age cohort = groep individuen
in hetzelfde jaar / zelfde historische periode geboren
Stappen onderzoek owp:
1. Beschrijven van ontwikkeling
2. Begrijpen van ontwikkeling
3. Optimaliseren van ontwikkeling
H2 Developmental Psychology: Themes and Contexts
Locke dacht dat we als baby als een ‘blank slate’ komen en door de omgeving leren
rationalisten (bijv. Decartes) dacht dat de geest een soort orde aan de omgeving oplegt om het te
kunnen begrijpen (dit is nativisme / empirisme debat)
Behavioristen denken dat ontwikkeling gelijdelijk en doorlopend plaatsvindt en dat
gedragsveranderingen worden veroorzaakt door ervaring / leren
Leren volgens behaviorisme:
• Klassiek conditioneren (zonder beloning)
• Operant conditioneren (met beloning)
Maturationisten (tegenhanger behaviorisme): hoe je ontwikkeld is voor een groot deel bepaald door
genen
Behavioristen en maturationisten leggen een andere nadruk op nature en nurture
Theorie van psychodynamics: De motivaties en persoonlijkheden van volwassenen werden
grotendeels gevormd door ervaringen uit de baby en kindertijd (ze keken naar interne motivaties en
persoonlijkheden van individuele mensen)
Delen van de ontwikkelende persoonlijkheid (verandert tijdens ontwikkeling):
• Id: istinctieve drijfveer
• Ego: rationeel en realiteitsgebonden aspect, en pogingen om behoeften te bevredigen door
sociaal gepast gedrag
• Superego: internaliseren; accepteert en absorbeert – ouderlijke of maatschappelijke moraal,
waarden en rollen, en ontwikkelt een geweten, of het vermogen om morele waarden toe te
passen op haar eigen daden
,Persoonlijke ontwikkeling bevat volgens Freud 5 fases:
• Orale fase: focus ligt op aangename activiteiten, zoals eten
• Anale fase: het kind leert om het bevredigen van behoeften uit te stellen. Ook leert het kind
hoe het toilet te gebruiken
• Fallische fase: het kind wordt nieuwsgierig naar de anatomie van het geslacht en naar
seksualiteit
• Latentie fase: seksuele driften zakken tijdelijk weg en kinderen vermijden relaties met
leeftijdsgenoten van het andere geslacht
• Genitale fase: seksuele verlangens komen naar voren en richten zich op leeftijdsgenoten
Psychosociale theorie:
ontwikkeling is een opeenvolging
van acht fases verspreid over het
hele leven. Elke fase wordt
gekenmerkt door persoonlijke en
sociale taken die het individu
moet volbrengen
Ethologische theorie: gedrag
moet gezien en begrepen worden
in de context waarin het zich
voordoet en adaptieve en
overlevende waarde (belangrijk
om rekening te houden met de
omgeving en behoeften in
verschillende ontwikkelingsstadia)
Social learning theory: kinderen leren niet alleen door klassiek en operant conditioneren, maar ook
door observationeel leren (observeren en imiteren van anderen)
4 cognitieve processen voor observationeel leren:
1. Attentie (aandachtig bestuderen)
2. Retentie (onthouden)
3. Reproductie (het na kunnen doen)
4. Motivatie
Volgens de theorie van Piaget zijn kinderen actief zoekend naar nieuwe info.
Piaget dacht ook dat de manier waarop kinderen denken kwalitatief verandert met het opgroeien en
dat het verschilt van de manier waarop volwassenen denken. De theorie is gebaseerd op verschillen
in levensfases van een kind
Sociaal-culturele theorie: benadering waarbij de nadruk ligt op het verloop van de cognitieve
ontwikkeling als resultaat van sociale interacties en cultuur
Evolutionaire psychologie: belangrijke componenten van het psychologisch functioneren
weerspiegelen evolutionaire veranderingen en bepaalde psychologische componenten zijn belangrijk
voor het voortbestaan van de soort
, informatie verwerkingsbenaderingen: brede groepering van theoretische verslagen die zijn
geïnspireerd op een traditie van modellen van cognitieve vaardigheden bij volwassen mensen (helpt
ook bij het begrijpen van kinderen) (input → infoverwerking → output)
er zijn Neo-Piagetiaanse theorieën, bijv. van Case, die zegt dat het ook bestaat uit fases, maar met
steeds geavanceerdere executive control structuren
executive control structure: een 'mentale blauwdruk of plan voor het oplossen van een klasse van
problemen'
connectionistische modellen: een groot aantal onderling verbonden
knooppunten, vergelijkbaar met een netwerk van neuronen in de
hersenen (met elkaar verbonden via hun synapsen) - deze netwerken
vertegenwoordigen precieze theorieën over hoe informatie kan
worden verwerkt in een neuraal netwerk (leren gaat hierbij door het
aanpassen van de sterkte van verbindingen)
Bayes’s theorem beschrijft conditionele waarschijnlijkheid: de kans
dat iets het geval is, gegeven de wetenschap dat iets anders waar is
(bijv. zijn het pokken, of gewoon bultjes)
Bayesian modelling: een groep computationele modeleringen van
ontwikkeling (gebruikt om uit te leggen hoe kinderen ontwikkelen in hun kennis over de wereld) -
onze hersenen/geesten gebruiken voorkennis en voorwaardelijke kansen om ons begrip van de
wereld om ons heen te vormen
Dynamische systemen van ontwikkeling is een studiegebied in de wiskunde, waarmee moeilijke
systemen met veel inputs en ingewikkelde wisselwerkingen beschreven worden
Manieren van hoe ontwikkeling en hersengroei te bekijken:
• Maturatiebenadering → cognitieve vermogens groeien als de relevante hersenstructuren
groeien
• Interactieve specialisatie → hersenen eerst niet gespecialiseerd, maar worden het steeds
meer door de omgeving
H3 Research Methods in Developmental Psychology
Als je wetenschappelijke methoden gebruikt in je onderzoek formuleer je hypotheses op basis van
een theorie en gebruik je meetbare en repliceerbare technieken om data te verzamelen, bestuderen
en analyseren
3 data-verzamel methoden (kinderen):
• Zelfreportages
• Reportages door anderen (familieleden, leraren, klasgenoten)
• Observaties – hierbij moet je oppassen voor observer bias (dat je geobserveerde zich anders
gaat gedragen doordat die geobserveerd wordt)
→ als je een gestructureerde observatie doet, richt je de setting zo in dat je goed bepaald
gedrag kan observeren
Interviews zijn ook een manier om data te verzamelen, kan met een script of zonder en doorvragen
om te verhelderen (clinical interview technique)