H 11.1 Het intern milieu
Homeostase = in stand houden dynamisch evenwicht factoren (VB: lichaamstemperatuur,
zuurstofconcentratie, bloeddruk en hartslag) in inwendig milieu (in het lichaam) die met behulp van
bepaalde effectoren (VB: spieren en klieren) de lichaamswaardes rond een bepaalde norm houdt.
Voorbeeld: je rent, je hartslag verhoogt, je bloeddruk verhoogt (want er wordt meer bloed in een kortere tijd rond
gepompt) en dus verwijden je bloedvaten, om de bloeddruk rond een bepaalde norm te houden.
Deze homeostase wordt in stand gehouden door de “regelkring”, effectoren (spieren/klieren zorgen
voor gewenste reactie op prikkel) en receptoren die samenwerken. De receptor meet vaak waarden.
VB: afwijking van norm waargenomen door receptor prikkel regelcentrum informatie naar
effectoren corrigeren.
Terugkoppeling = afwijking van de norm proces wat invloed heeft op die afwijking.
Negatieve terugkoppeling = proces “bestrijd” afwijking; VB: O2 en glucose gehaltes in het
bloed.
Kerntemperatuur = temp. gebied van vitale organen (lever, hart, longen en hersenen); kleine
variatie!
Enzymen zorgen voor versnelling van reacties. Enzymen reageren het snelst rond de
optimumtemperatuur. Afwijking temperatuur reactie vertraagd en denaturatie (verlies vorm en
functie) van eiwitten.
Hypothalamus bevat receptoren, registreren kerntemperatuur adhv de bloedtempratuur de
kerntempratuur registreren; bevat ook de norm en het regelcentrum van de kerntemperatuur. (Dus:
beschadiging van de hypothalamus kan dit regelcentrum en in stand houden van de norm door de
war schoppen) BINAS 87B EN 88C1.
Schiltemperatuur = temperatuur buitenste lagen lichaam, beïnvloedt door extern milieu. Receptoren
bevinden zich in huid en skeletspieren; losse koud- en warmtereceptoren!
De koudereceptoren registreren afkoeling en geven door aan regelcentrum Regelcentrum
hypothalamus registreert dalende temperatuur prikkel naar effectoren van de kern en schil
warmteproductie opvoeren rillen en klappertanden, kringspieren slagaders naar huid en spieren
vernauwen minder bloed naar schil (je huid wordt bleek).
Koorts: hypothalamus verhoogt norm >38 onjuist dmv cytokine (hoog lichaamstempratuur
stimuleert de productie en de afgifte van afweerstoffen); eiwit gemaakt door witte bloedcellen,
verhoogt norm kerntemperatuur lichaam denkt dat je onderkoeld bent effectoren gaan aan de
slag alsof er onderkoeling dreigt temperatuur verhoogd, bleek en rillen.
Intern milieu = samenstelling bloed, weefselvloeistof, lymfe en cytoplasma.
Regelcentrum voor de samenstelling intern milieu bevind zich in hypothalamus. Im mag ook niet te
veel variëren.
Actie kost glucose lever zet onder invloed van hormoon glucagon het glycogeen om in glucose. Dit
geeft de lever af aan het bloed bloedsuikerspiegel op pijl. Voorraad op? glucose gemaakt
(gesynthetiseerd) uit vetreserves nieuwe glucose (gluconeogenese = glucose, neo = nieuw, genese
= aanmaak).
, H 11.2 Processen in de lever
Poortader voert bloed aan vanuit alvleesklier, milt, maag en darmkanaal; bevat verteringsproducten.
Leverslagader brengt O2-rijk bloed vanuit aorta.
Toets vraag: plaatje, welk nummer bevat meeste verteringsproducten, dan moet jij dus
poortader herkennen.
Lever = vinden veel verschillende processen plaats daarom heel warm
De lever (is sterk doorbloed) krijgt bloed uit de leverslagader (0,3 L) en de poortader (1 L per min). De
poortader bevat verteringsproducten en de leverslagader breng O 2-rijk bloed uit de aorta en ook
voedingstoffen. De lever is verdeeld in groepen cellen met elk een eigen aftakking van de lever- en
poortader. Dit zijn de leverlobjes en hierin bevinden zich speciale bloedruimtes; de sinusoïden. (Bron
6)
Koolhydraatwisseling (lever):
Weefsels (spiercellen, vetcellen) nemen onder invloed van insuline glucose op. Hierdoor daalt de
glucose concentratie in het bloed. In de lever stimuleert insuline de omzetting van glucose in de
polysacharide glycogeen: glycogenese. Is de voorraad glycogeen gevuld dan zetten de cellen extra
aangevulde glucose om in vetten. Daalt de glucoseconcentratie in het bloed onder de normwaarde,
dan maakt de alvleesklier glucagon aan. Hierdoor zet de lever glycogeen weer om in glucose en geeft
dat af aan het bloed. Stel de glucosevoorraden in het bloed en de glycogeenvoorraden in de lever
raken beide uitgeput, dan kunnen de levercellen ook glucose uit aminozuren en vetten maken:
gluconeogenese.
Vetstofwisseling (lever):
Eet je iets vet, dan ontvangt je lever glycerol en vetzuren. Vetzuren dienen als brandstof en als
bouwstof voor bijvoorbeeld je celmembranen. De lever kan ongeschikte vetzuren ombouwen tot
geschikten. Cholesterol = is nodig voor de stabiliteit van celmembranen en als grondstof voor
hormonen. Vetten zijn hydrofoob en dus niet oplosbaar in het bloedplasma. Daarom voorziet de
lever stoffen als cholesterol van een hydrofiele buitenlaag van eiwitten en vormt zo de
lipoproteïnen, die het bloedplasma wel kan vervoeren.
Essentiele vetzuren = vetzuren die het lichaam niet zelf kan maken.
Eiwitstofwisseling (lever):
Van de aminozuren die je binnenkrijgt is een deel bruikbaar voor de opbouw van nieuwe
eiwitten. Een teveel aan eiwitten kan de lever niet opslaan, maar het kan aminozuren wel
omzetten en afbreken. Ombouwen gebeurt via transaminering: een aminozuur ruilt zijn
aminogroep (-NH2) tegen een ketogroep (=O) van een ander molecuul, dit molecuul veranderd
daardoor in het aminozuur wat nodig is (bron 8). Blijven er aminozuren over, dan worden deze
afgebroken. Eerst verwijderd de lever de aminogroep; deaminering. Uit de aminogroep vormt de
lever vervolgens ammoniak. Daarna koppelt de lever ammoniak aan CO 2, waarbij ureum ontstaat. De
rest van het aminozuur dient als brandstof en ook kan de lever restanten omzetten in vet
(lipogenese) of glucose (gluconeogenese). (bron 9)
Andere functies lever:
1. Rode bloedcellen opruimen in lever en milt. het ijzer uit de hemoglobine slaat de lever op in het
eiwit ferritine, deze kan gebruikt worden voor het maken van nieuwe rode bloedcellen. Uit
hemoglobine ontstaat de afvalstof biliverdine (bron 10). Je lever verwerkt deze stof tot gele
galkleurstof bilirubine en scheidt deze voornamelijk uit via gal, bloed en urine.
2. Ontgiften je levercellen breken giftige stoffen af; detoxificatie. Bij de afbraak van alcohol