Oefenvraagstukken Overdrachtsbelasting
Vraagstuk I
Aisha is eigenaar van een stuk grond. Op deze grond is destijds een recht van erfpacht gevestigd
ten behoeve van Bob voor de duur van 30 jaren. Het recht is niet van het leven afhankelijk. De
canon bedraagt € 3000 per jaar. Stel dat het recht van erfpacht teniet gaat door het enkele
verloop van de tijd waarvoor het recht is gevestigd. Ga ervan uit dat de waarde van de grond in
volle eigendom vóór de vestiging van het recht van erfpacht € 80.000 bedroeg en dat de waarde
na afloop van dit recht € 120.000 bedraagt.
1. Is overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van het teniet gaan van het recht van erfpacht
door verloop van de tijd waarvoor het recht is gevestigd? Zo ja, door wie en waarover?
Het tenietgaan van een recht door het enkele verloop van tijd levert geen heffingsmoment op
voor de ovb, het is geen verkrijging. Dus geen ovb verschuldigd, want geen verkrijging. De fictie
van art. 6 Wbr is n.v.t.
Op een ander stuk grond van Aisha is een recht van opstal gevestigd ten behoeve van Dylan. Ten
tijde van de vestiging van het opstalrecht was de grond onbebouwd. Dylan besluit tot het voor
zijn eigen rekening en risico aanbrengen van een loods op deze grond. De bouwkosten van de
loods bedragen € 120.000.
2. Is door Aisha en/of Dylan overdrachtsbelasting verschuldigd ten tijde van de aanbreng van
de loods door Dylan? Zo ja, door wie en waarover?
Er is sprake van een opstalrecht en dus van horizontale splitsing. Betekent dat bij het
aanbrengen van de loods wordt er derhalve niet verkregen door de grondeigenaar, Aisha. Er
wordt dus niet door Aisha verkregen en dus is zij geen ovb verschuldigd.
Ook door Dylan wordt als zodanig niet verkregen (in literatuur wordt nog wel eens gesproken
over zaaksvorming (woord ontleend aan vorming van roerende zaken)). Maar dan moet analoog
aan art. 3 lid 1 sub c, waarbij natrekking ten tijde van aanbreng niet leidt tot heffing, maar tot
een uitgezonderde verkrijging, toegepast op Dylan. Analoog toegepast op Dylan, er is geen
natrekking, daarom ook analogie, zou dat evenmin een verkrijging zijn en dus niet leiden tot
heffing. In alle gevallen dus geen verkrijging en dus ook geen heffing.
Stel dat het recht van opstal teniet gaat door het enkele verloop van de tijd waarvoor het recht
is gevestigd. De loods is op dat moment waard € 140.000.
3. Is overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van deze gebeurtenis? Zo ja, door wie en
waarover?
Opstalrecht is geëindigd door enkel verloop van tijd. Dat in zichzelf levert evenmin een
heffingsmoment op. Maar wel kijken of er niet ook een andere verkrijging gaat plaatsvinden.
Ten tijde van het bestaan van het opstalrecht was er geen sprake van natrekking toen de loods
op de grond werd aangebracht. Maar als het opstalrecht komt te vervallen door het enkele
,verloop van tijd en dat zelf niet een reden is om van een verkrijging uit te gaan, maar ten
gevolge van het tenietgaan van het opstalrecht wordt de horizontale splitsing opgeheven en
trekt de loods op dat moment na, dus er vindt dan daadwerkelijk natrekking plaats en wel bij
het einde van het opstalrecht!! Die natrekking is een wijze van eigendomsverkrijging en is in
beginsel belast o.g.v. art. 2 Wbr. De vraag is dan: is hier sprake van een uitgezonderde
verkrijging i.d.z.v. 3.1.c? Nee, uitgezonderde verkrijging krachtens natrekking ten tijden van de
aanbrengen!! Dus belaste verkrijging door grondeigenaar = Aisha en dus ovb door haar
verschuldigd over 140.000 (waarde loods t.t.v. verkrijging). Waarover belast? Moment
verkrijging! Moment verkrijging is moment van natrekking, dan is loods 140.000 waard! Art 6
nvt! Deze fictie speelt niet in een dergelijk casus en niet nodig want er is een daadwerkelijk
civiel rechtelijke verkrijging plaatsvindt en wel krachtens natrekking.
Variant
Je kan op bovenstaande casus ook een variatie aanbrengen; namelijk dat niet sprake is van een
opstalrecht, maar van een erfpachtsrecht (zoals ook in hc aan de orde kwam). Als Dylan recht
van erfpacht zou hebben en voor eigen risico en rekening een loods zou aanbrengen, hoe zou je
dan vraag 2 en 3 hebben beantwoord?
- M.b.t. vraag 2 constateren dat er onmiddellijk natrekking plaatsvindt op het moment dat
de loods wordt gesticht op de grond en dat is een wijze van eigendomsverkrijging en dat
is in beginsel belast o.g.v. art. 2 Wbr. Echter 3.1.c. geeft aan dat de natrekking die
plaatsvindt op moment van aanbreng als een uitgezonderde verkrijging wordt
beschouwd. Door Aisha wordt verkregen, maar geen ovb verschuldigd ogv 3.1.c.
- m.b.t vraag 3 Als erfpacht tenietgaat door enkele verloop van tijd, dan zou als er geen
loods was aangebracht geen heffingsmoment zijn, maar loods is wel aangebracht, maar
civielrechtelijk is er al verkregen (zie hiervoor) dus er gebeurt niet iets civiel rechtelijk op
grond waarvan wbr een verkrijging moet aannemen, moment stichting en toen
natrekking, dat was een verkrijging maar ogv 3.1.c fiscaal uitgezonderd en dus niet
belast. Bij einde erfpachtsrecht wordt dit fiscaal gevolgd? Civiel geen verkrijging maar
fiscaal wel verkrijging: fictiebepaling art. 6 lid 3 Wbr. Dus alsnog verkrijgingsmoment
gecreëerd. Aisha (grondeigenaar) dan ovb verschuldigd over 140.000.
Vraagstuk II
Vader Eddy heeft drie kinderen: Inez, John en Henry. Vader Eddy sluit met Inez een
koopovereenkomst met betrekking tot zijn woning. Eddy en Inez komen overeen dat Inez de
woning koopt voor de prijs ad € 200.000. Tevens komen zij overeen dat de betaling van de
koopsom en de levering van de woning niet eerder zullen plaatsvinden dan na het overlijden
van Eddy. De bedoeling is dat Inez pas na het overlijden van Eddy de woning zal betrekken.
1. Is er in verband met de hierboven bedoelde koopovereenkomst sprake van een verkrijging
van economische eigendom?
Om vast te stellen of er sprake is van een econoom, kijken naar art. 2 lid 2, slotzin Wbr. Als je
uitsluitend een recht op levering hebt, is dat geen verkrijging i.d.z.v. art. 2 lid 2. Kale koopovk
heeft niet tot gevolg dat economische eigendom wordt verkregen. I.c. is er ook alleen sprake
,van koop, feitelijke beschikking ligt nog bij verkoper. We komen dus niet tot de constatering dat
meer wordt verkregen dan een recht op levering. Dus geen sprake van een econoom.
Vader Eddy overlijdt zonder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt. Krachtens
het versterferfrecht worden de drie voornoemde kinderen als erfgenamen van Eddy
aangemerkt, ieder voor een gelijk deel. Allen aanvaarden de nalatenschap zuiver. Inez wenst de
woning geheel op haar naam te verkrijgen. Zij wendt zich tot u voor juridisch advies.
2. Op welke wijze kan de door Inez gewenste verkrijging vanuit het perspectief van de
overdrachtsbelasting op de voor haar meest gunstige wijze plaatsvinden?
Er ligt een niet-uitgevoerde koopovk. Als Inez zegt van lever mij ten titel van koop, dan is dat
een verkrijging i.d.z.v. art. 2 Wbr.
Maar zij is samen met haar broers ieder voor 1/3 erfgenaam. Verkrijging krachtens erfrecht is
uitgezonderd krachtens art. 3.1.a. Als Inez de aandelen van haar broers wil verkrijgen ten titel
van koop, dan zal zij belasting zijn verschuldigd over haar verkrijging. Is er een alternatief? Ja, als
je gebruik zou kunnen maken van de rechtsfiguur van de verdeling (van een nlp, ex 3.1.b). Kan
dan zonder meer de woning worden toegedeeld aan Inez? Denk aan art. 3:182 BW, eerste +
tweede volzin. Volgens lid 1 sprake van verdeling. MAAR tweede volzin!! In casu: koopovk gaf
koper recht op levering, maar als keerzijde daarvan ook de plicht aan verkoper om tot levering
over te gaan en wel, zoals afgesproken, na overlijden van vader. Verplichting tot levering
behoort dus tot nlp = schuld van nlp. Erfgenamen moeten daaraan uitvoering geven.
Jurisprudentie (tweede volzin ) zegt dat als Inez nu zegt van deel mij dat huis maar toe ten
titel van verdeling, dan is er een probleem omdat die koop er nog steeds ligt en verdeling wordt
gebruikt ter uitvoering van die koop. Je moet dan de koop uitvoeren en niet de verdeling.
Belasting betalen o.g.v. art. 2 Wbr, want is een koop.
Je moet dus zorgen voor een zekere methode om te voorkomen dat er een belaste verkrijging
plaatsvindt. Oplossing daarvoor is koopovk ontbinden. Er verandert dan niks aan gerechtigdheid
deelgenoten. Woning zit en blijft in nlp. Alleen de verplichting tot levering (uitgaande van die
koop) komt te vervallen. Er kan dan over worden gegaan tot verdeling i.d.z.v. 3:182 BW, eerste
volzin. Als er levering plaatsvindt ter uitvoering van die verdeling = uitgezonderde verkrijging ex
art. 3.1.b Wbr. Meest gunstige voor Inez is dus koop ontbinden en dan leveren terzake van
verdeling.
Noveren/nadere ovk mag ook!!
Stel dat tot de nalatenschapsboedel eveneens een recreatiewoning behoort, waard €
180.000,--. De erfgenamen Inez, John en Henry komen bij u en geven aan dat Inez haar aandeel
in de recreatiewoning wil opgeven en dat John tot een/zesde en Henry tot vijf/zesde deel daarin
gerechtigd willen worden.
, 3. Op welke wijze kan een dergelijke verkrijging vanuit het perspectief van de
overdrachtsbelasting op de voor John en Henry meest gunstige wijze plaatsvinden? Geef
eveneens de berekening van de alsdan verschuldigde overdrachtsbelasting, indien daarvan
sprake is.
Er wordt gevraagd naar de reikwijdte mogelijkheid om verdeling in te zetten. Van 3 naar 2 is iets
dat ogv art 3:182 eerste volzin zonder problemen lijkt te lukken. Wat John en Henry verkrijgen
(en je krijgt ook het aandeel dat je al hebt, John 1/6 en Henry 5/6), de vraag is, kan dat
krachtens verdeling? Een van de aspecten om tot verdeling te komen, naast het feit dat
iedereen meewerkt, is dat het rechtsgevolg van verdeling wordt behaald. Zie 3:182, eerste
volzin; medewerking en er moet een vermindering van het aantal deelgenoten plaatsvinden.
Lijkt hier idd het geval. Lijkt dat die krachtens verdeling kan worden opgelost, maar vraagtekens
bij te plaatsen. Docent denkt dat DIT niet kan. Heeft er mee te maken dat Inez 1/3 heeft en als zij
uittreedt, dat alleen die 1/3 ter beschikking wordt gesteld van de overige deelgenoten. Zou dus
kunnen betekenen dat John en Henry beide de helft van die 1/3 erbij krijgen en dan eindigen ze
ook ieder met ½. Maar het kan ook zijn dan de een of de ander die hele 1/3 erbij krijgt, zodat de
verhouding 1/3 - 2/3 wordt. Docent denkt dat dat de kaders zijn waarbinnen de verdeling plaats
kan vinden. Docent denkt dus niet dat de verdeling tot een vermindering van iemands aandeel
kan leiden. Verdeling nuttig maar kan enkel worden gebruikt tot maximaal 2/3 - 1/3 benadering.
Deze eindsituatie dan te bereiken John zou wel de helft van zijn 1/3, dus 1/6 aan Henry kunnen
overdragen, bijvoorbeeld ten titel van koop. Dus verdeling zou er dan toe leiden dat John 1/3
heeft en Henry 2/3 en dat er dan aanvullend een koop plaatsvindt, zodat Henry 5/6 heeft en John
1/6.
Alleen de 1/6 die John aan Henry ten titel van koop overdraagt, is belast voor de ovb, Henry
moet dan belasting betalen als verkrijger.
Ook denkbaar dat je verdeling zo doet dat je de hele woning toedeelt aan Henry. Henry volledig
eigenaar en dan 1/6 verkopen en leveren aan John. Verdeling nlp ogv 3.1.b uitgezonderd van
verkrijging. Verkoop en levering ter grote van 1/6 ogv art 2 een verkrijgingsmoment oplevert ten
behoeve verkrijging.
Hier is John verkrijger ten titel van koop en dan moet John belasting betalen. Dan eerste meest
wenselijke gezien de belastingheffing, Henry wil namelijk meer hebben. Om die reden het
meerdere boven verdeling belasting verdeling. Dan eerlijkere verdeling van lasten dan bij 2.
Methode 1 is voldoende! Want dat is dé oplossing mede gelet op de lasten.
Berekening verschuldigde ovb als er sprake van is. Verdeling aan John en Henry, John 1/3 en
Henry 2/3 en daarna koop van John aan Henry.
1
/6 * waarde oz (waard 180.000) = 3.000. Tarief is 8% (want recreatiewoning ≠ hoofdverblijf) ex
art. 14 Wbr. 8% * 3.000 = € 240,-.
Vraagstuk III
Op uw notariskantoor wordt u de volgende casus voorgelegd. U dient bij de beantwoording van