KuBv Modernisme
Tijdbalk en stromingen
klassieke oudheid (800 v.Chr - 500 na Chr.) → wordt gezien als de
bakermat van de moderne westerse samenleving. kenmerken:
- godenverhalen
- architectuur (tempels, harmonie en uiterlijke perfectie)
- filosofie (Plato en Aristoteles)
de Romeinen volgen na de Grieken, deze nemen veel van de Griekse cultuur over.
kenmerken:
- keizerverering
- architectuur (aquaducten, triomfbogen, amfitheaters)
- christendom in opkomst
de middeleeuwen (500-1400)
Door de val van het Romeinse rijk breekt er chaos uit. Het christendom wordt de
bindende factor. Vanaf ca. 1000 hebben in de middeleeuwen kunst en cultuur de
meeste betekenis. De kerk van Rome heeft veel invloed en het dagelijks leven wordt
beheerst door het geloof. De kerk is dan ook het centrum voor kunst en kennis.
Kenmerken:
- monniken illustreerde en schreven boeken, afbeeldingen hadden een
uitleggende functie voor bijbelverhalen
- gregoriaanse muziek (eenstemming, religieus, a capella)
- muzieknotatie → polyfonie
- pelgrimages, kruistochten
- gotische bouwstijl
- rust keert terug door welvaart → steden komen tot bloei
Renaissance (1400-1530)
invloed steden neemt toe, macht adel en kerk neemt af. Rijke burgers worden
opdrachtgevers van kunstenaars. kenmerken:
- Da Vinci en Michelangelo
- naakt keert terug , historische en klassieke thema’s, ideale mens
- theater beleeft bloei door Shakespeare
- commedia dell’arte (straattheater)
- klassieke architectuur (venetie, Florence)
Barok (1600-1725)
als reactie op de reformatie (afsplitsen protestantse kerk) komt de kerk met de
contrareformatie. Hierbij hoort de imponerende Barokke stijl. Dit doen ze om mensen
weer terug naar de kerk te krijgen. kenmerken:
- uitbundige versiering (plafondschilderingen, klassieke ornamenten)
- dynamisch weergeven mensen, heftige emoties
, - clair obscur (extra drama hierdoor)
- Paleis van Versailles
- hofdansen en theaterstukken, alles is over de top
De gouden eeuw (1600-1700)
de republiek is een machtige en protestantse natie in een economisch en cultureel
centrum. Dit trekt veel mensen aan. kenmerken:
- VOC, hanzesteden
- macht ligt bij de rijke burgerij
- Vermeer
(Neo)classicisme (1770-1840)
In plaats van de overdadigheid van de Barok wil men terug naar de soberheid en
orde van de klassieken. Het rationalisme leidt tot de verlichting: mensen moeten
zelfstandig nadenken. kenmerken:
- meer belangstelling naar wetenschap en oudheid
- klassieke muziek komt tot bloei (Mozart, Beethoven)
- klassieke ballet
- koele uitstraling, in schilderijen komen klassieke en historische thema’s terug.
Romantiek (1800-1850)
Door de Franse revolutie ontstaat er veel nationalisme in Europa en de behoefte
naar een gezamenlijk nationaal verleden. Met de macht van de adel is het gedaan.
De rijke burgerij (bourgeoisie) heeft het voor het zeggen. Door de komst van
industrialisatie gaan romantische kunstenaars zich richten op gevoel ipv verstand.
Zowel in de schilderkunst als literatuur overheersen dramatische taferelen en
emoties. kenmerken:
- bovennatuurlijk, dromerig, grootste natuur\
- hergebruik oude bouwstijlen
- romantisch ballet, sprookjes
Realisme (1840-1880)
Sommige kunstenaars zien niks meer in het romantisme. Ze willen laten zien wat
werkelijk leeft in de maatschappij. Ze kiezen de hardwerkende mens als onderwerp
van hun schilderij. Kenmerken:
- somber, niet echt gedetailleerd
- in het theater komen verhalen met drama’s uit het leven van gewone mensen
- fotografie is concurrent
- Glas en staal overheersen in architectuur (eiffeltoren) form follows function
Impressionisme (1870-1905)
- alledaagse voorwerpen
- nadruk ligt op het weergeven van vluchtige momenten, de impressie van het
moment
, - schetsmatig
- licht en sfeer is belangrijk, snel geschilderd
postimpressionisme (1880-1900)
- eigen stijl
- Van Gogh, Cezanne
- drang naar vernieuwing, karakteristiek
- primaire kleuren stippen zien er op afstand uit als een overgang in kleur
- expressionisme en kubisme
Jugendstil (1890-1915)
- gestileerde organische en decoratieve motieven
- art nouveau
- heldere, duidelijke belijning (reactie op vormvervaging impressionisme)
- inspiratie uit de natuur
- ambachtelijk werk
- Gaudi
1 . het modernisme in de 20e eeuw
In de moderne samenleving gaat de techniek hard vooruit. Nieuwe toepassingen van
elektriciteit, nieuwe communicatiemiddelen en synthetische chemie worden gebruikt.
Hierdoor krijgt ons leven een nieuwe dimensie. Door de toepassing van het
betonskelet worden architecten gedwongen tot ratio- en functionele bouw.
Schoonheid wordt gezocht in somberheid; versieringen worden weggelaten.
armoede en uitbuiting
de leefomstandigheden begin 20e eeuw zijn voor de meeste burgers slecht. Sociale
zekerheid is er niet, in Amsterdam leven veel gezinnen van een hongerloontje.
Vrouwen hebben nog minder rechten dan mannen. Mensen emigreren naar de VS,
in de hoop op een beter leven en veel mensen zoeken hun heil in music halls, waar
komisch toneel, shows en films te zien zijn. De opkomst van de film in bioscopen
luidt de massacultuur die eind twintigste eeuw tot bloei zal komen.
De klassieke kunsten zijn vooral geliefd bij de rijke burgers. Landschappen,
portretten, ballet en beethoven is waar zij van houden.
de kunstenaar wordt zelfstandig
Kunstenaars moesten zich voegen naar de wensen van hun opdrachtgevers (elite)
In de moderne tijd krijgen kunstenaar shet moeilijk met het idee dat kunstenaars zich
moeten vasthouden aan oude tradities. De kunstenaar wordt steeds autonomer. Hij
kiest zijn eigen onderwerpen en beeldende middelen, aansluitend bij de tijd waarin