Ziekteleer OA
Infectieuze systeemziekten
Virale systeemziekten
Pestvirussen
Runderpest (A)
Vo: Dit morbillivirus is sinds 1869 niet in NL voorgekomen en is in 2011 wereldwijd uitgeroeid. Het trof
m.n. runderen & buffels en in mindere mate schapen, geiten & varkens. De ziekte verspreidde zich via
aerosolen maar werd met alle secreta/excreta uitgescheiden tijdens de viremie.
Ve: Begint met koorts gevolgd door necrotische erosies aan de slijmvliezen van de mond, neus &
urogenitaaltractus. Later volgt diarree → dehydratie. Het virus werkt immunosuppressief → co-infecties!
Di: detectie virus(antigeen) of viraal RNA in lichaamsvloeistoffen.
Th/Prev: uitgeroeid → niet nodig. Er is een levend vaccin beschikbaar.
Pest van kleine herkauwers (peste des petits ruminants (PPR)) (A)
Vo: Dit morbillivirus treft geiten & schapen. Het lijkt sterk op runderpest. Het komt voor in West-Afrika en is
nog nooit in NL vastgesteld. Mortaliteit kan tot 95% zijn, maar in endemische gebieden is dit 20-90%.
Ve: koorts, anorexie, necrotiserende/ulceratieve stomatitis & gingivitis, diarree, interstitiële
bronchopneumonie.
Di: aantonen van virus(antigeen) in swabs van slijmvliezen (conjunctiva, neus, bek, rectum).
Th/Prev: geen. Antibiotica tegen secundaire infecties. Er is een PPR-vaccin (niet in NL).
Klassieke varkenspest (Hog Cholera; Classical Swine Fever; KVP) (A)
Vo: Dit pestivirus komt voor in Zuid-Amerika, Afrika, Azië & Europa. Het is sinds 1998 niet in NL
aangetoond, maar kan via wilde zwijnen of varkensimport gemakkelijk terugkeren. Ook keukenafval is een
belangrijke besmettingsbron, gezien het virus bij lage temperatuur lang infectieus kan blijven in
varkensvlees. Mensen kunnen passieve dragers zijn. Mogelijk speelt aerogene infectie een rol.
Slechts enkele dieren overleven infectie met een hoogpathogene stam, waarbij sommige dieren peracuut
sterven maar de meesten na 2-3wk sterven. Laagpathogene stammen kunnen subklinische infecties
veroorzaken.
Ve: 2-6d na infectie: depressie, anorexie, sloomheid, koorts (tot 42 ℃ ), conjunctivitis, neusuitvloeiing,
constipatie en later diarree. Soms is er een slingerende gang in de achterhand. De huid is vaak bleek en
soms vlekkerig met duidelijke vlektekening op de oren. De huid wordt later cyanotisch. Krampaanvallen
komen in het terminale stadium voor.
Verder komen voor: bloedingen (m.n. lymfeknopen & nieren), degeneratie & necrose van het endotheel →
diffuse intravasale stolling (DIS), trombocytopenie & verbruikscoagulopathie. Miltinfarcten komen soms
voor en zijn dan bijna pathognomonisch. Door virusvermeerdering in lymfoïde weefsels kan leukopenie
ontstaan en is het dier vatbaar voor secundaire infecties.
Placentale infectie kan plaatsvinden en kan, afhankelijk van het drachtstadium, leiden tot abortus,
mummificatie, doodgeboorte, misvormingen, trilbiggen, asymptomatische persistent-geïnfecteerde biggen,
of gezonde immune biggen.
Di: Immunofluorescentietest (IFT) → aantonen virus in vriescoupe van tonsillen, milt, lymfeknopen en
nieren. PCR en celcultuur kunnen de diagnose bevestigen. Bovine Virusdiarree (BVD) komt ook bij varkens
voor en lijkt sterk op KVP, maar kan onderscheiden worden met een virusneutralisatietest of
immunoperoxidasetest met monoklonale antilichamen. Infectie kan na enkele weken ook serologisch
aangetoond worden.
DDx: vlekziekte, salmonellose, Aujeszky, Afrikaanse varkenspest, vesiculair exantheem, MKZ.
Th/Prev: aangifteplichtig → destructie na bevestiging diagnose. Bij uitbraken zijn noodvaccinaties &
markervaccins beschikbaar.
Afrikaanse varkenspest (African Swine Fever; AVP; ASF) (A)
Vo: AVP komt alleen bij varkens voor. Uitbraken in Europa zijn voorgekomen, waaronder in NL in 1986.
Momenteel is AVP endemisch in subsahara Afrika en Sardinië. AVP persisteert in een cyclus tussen wilde
,varkens en de teek (Ornithodurus moubata in Afrika; O. erraticus in Zuid-Europa). Na introductie van AVP
door een teek of door het voeren van slachtafval circuleert AVP in de populatie door direct diercontact.
Mechanische overdracht over lange afstanden is mogelijk, gezien het virus erg resistent is.
Ve: vroeger vooral een (per)acuut ziektebeeld; laatste tijd wordt dit steeds chronischer met grote
verscheidenheid aan verschijnselen. Het beeld lijkt op KVP.
Di: isoleren virus in celcultuur; aantonen DNA met PCR; aantonen antigeen met IFT; aantonen antilichamen
met serologisch onderzoek in niet-endemische landen.
Th/Prev: geïnfecteerde dieren blijven drager. Preventie is vooral gericht op voorkomen van insleep. Bij
introductie zal ‘stamping out’ worden gehanteerd.
Afrikaanse paardenpest (African Horse Sickness) (A,Z)
Vo: Er zijn 9 serotypen van dit Orbivirus, waarvan serotype 9 het meeste voorkomt. Het is endemisch in
Afrika en uitbraken zijn voorgekomen in het Midden-Oosten en Europa. Bij naïeve paarden kan de
mortaliteit >90% liggen. De ziekte wordt overgedragen door insecten, m.n. Culicoides imicola (ook bij
blauwtong!). Deze komen, net als de ziekte, niet in NL voor. Paarden en muildieren zijn veel vatbaarder dan
zebra’s & ezels.
Ve: viremie leidt tot infectie van endotheel in hart & longen → oedeem, bloedingen, DIS.
Er worden 4 vormen onderscheiden die allemaal samen gaan met (hoge) koorts.
Peracute pulmonale vorm → schuimende neusuitvloeiing (longoedeem), ernstige dyspneu.
Subacute cardiale vorm → subcutaan oedeem van hoofd, hals en voorbenen. Later ontstaan petechiën.
Cardiaal & pulmonaal → dieren tonen beide typen verschijnselen.
Subklinisch → m.n. zebra’s & ezels. Dit wordt ‘horse sickness fever’ genoemd.
Di: virusisolatie in muizen, bebroede eieren, celcultuur of direct met ELISA of PCR. Serologie is mogelijk.
Th/Prev: bestrijden Culicoides; paarden stallen van schemer tot ochtend. Er zijn geattenueerde vaccins,
maar deze beschermen niet tegen viremie. Levende vaccins leiden soms tot neurologische symptomen.
Virusziekten bij herkauwers
Blauwtong (‘bluetongue’) bij herkauwers (A)
Vo: Dit Orbivirus treft vooral schapen, maar ook andere herkauwers zijn vatbaar. Er zijn 24 serotypen die
geen onderlinge kruisimmuniteit veroorzaken. Infectie gaat door Culicoides muggen, m.n. C. imicola die niet
in NL voorkomt. Door klimaatverandering komt de vector steeds noordelijker voor en is in 2006 in NL
aangetroffen. Het virus kan in erytrocyten persisteren, welke een levensduur van 60-100d hebben.
Hierdoor kunnen geïnfecteerde dieren, m.n. runderen, de ziekte in stand houden in een populatie. Ook kan
het virus worden overgedragen via sperma.
Ve: de verschijnselen variëren afhankelijk van de diersoort en van het serotype. Tijdens de viremie wordt
het endotheel aangetast → degeneratie & necrose → bloedingen & stuwingen. Bij het schaap komt vooral
zwelling van de kop (oogleden, oren) en spenen voor, evenals hyperemie van de lippen en neus met soms
een dikke (blauwe) tong. Ook slijmvliesulceraties kunnen voorkomen. Er kan kroonrandontsteking zijn die
kan leiden tot kreupelheid en ontschoening. Soms breekt de wol af. Sectie toont bloedingen in de
bronchiale boom en in het hart.
Runderen tonen weinig verschijnselen. Meestal zijn er laesies aan de slijmvliezen & uier en is er naast
koorts enkel productiedaling. Er is toegenomen kans op abortus, doodgeboorte of hydrocephalus.
Di: postmortaal onderzoek, virusisolatie in bloed, PCR, serologie.
DDx: MKZ, Mucosal Disease [rund], fotosensibiliteit.
Th: symptoombestrijding, Ab tegen secundaire infectie. Er is een vaccin tegen serotype 8 is beschikbaar
Preventief kunnen insectenwerende middelen worden toegepast.
Pr: afhankelijk van subtype varieert de mortaliteit van 0-50% en de morbiditeit van 0-100%
Rift valley koorts (RVF) (A,Z)
Vo: Dit Bunyavirus komt voor bij schapen, geiten & runderen in Oost-Afrika. Het virus kan lang overleven in
muggeneieren en epidemieën kunnen uitbreken na regenval, wanneer het aantal muggen toeneemt.
Vooral Culex spp. en Aedes spp. muggen zijn van belang. Het virus kan ook via (jn)direct contact
verspreiden, waaronder via de placenta.
, Het virus bereikt oraal of via de muggenbeet middels het bloed de lever en infecteert het monocyt-
macrofaagsysteem (MFS) → vermeerdering & hepatocellulaire necrose. Ook zijn bij sectie hepatomegalie
en bloeding van de darmserosa aanwezig. Als dieren overleven kan later nog encefalitis ontstaan.
Ve: koorts, anorexie, mucopurulente neusuitvloeiing, bloederige diarree. 90-100% van drachtige dieren
aborteert.
Th/Prev: geattenueerde vaccins zijn beschikbaar, maar zorgen voor abortus bij dracht. Er zijn ook
geïnactiveerde vaccins.
Virusziekten bij varkens
‘Porcine multisystemic wasting syndrome’ (wegkwijnziekte; PMWS) bij het varken
Vo: sinds 1991 is het over de hele wereld verspreid, incl. Europa. Het wordt primair veroorzaakt door
porcine cirovirus 2 (PCV2), vooral wanneer het in combinatie met andere infecties voorkomt. Transmissie
kan middels sperma, wondjes, de placenta of wanneer varkens worden aangevoerd. PMWS treft biggen van
6-20wk en tast de longen, nieren, lever, maag en darmen aan. Uitval kan tot 10% oplopen, maar 50% is
gerapporteerd. Het virus kan jaren in een bedrijf circuleren.
Porcine dermatitis- & nefritissyndroom (PDNS) is nauw verwant en wordt ook door PCV2 veroorzaakt. Dit
gaat samen met necrotiserende vasculitis in de huid en subcutis, maar ook in de nier waar het tot
glomerulonefritis leidt.
Ve: vermagering, bleekheid, orgaangebonden symptomen.
Th/Prev: symptomatische therapie. Preventief zijn er vaccins (geïnactiveerd of subunit) beschikbaar. Naast
biggen kunnen ook gelten (→ ↑antilichamen in biest → passieve immuniteit) gevaccineerd worden. Het
vaccin voorkomt verspreiding niet maar beperkt de symptomen. Verandering van contactstructuur is de
beste methode om PCV2 te bestrijden.
Virusziekten bij pluimvee
Ziekte van Gumboro / infectieuze bronchitis (IBD; IBDV) bij pluimvee
Vo: er zijn 2 serotypen van dit Birnavirus bekend. Alle virulente isolaten zijn type 1. Infectie is oraal of via de
cloaca. Lymfoïde cellen in de Bursa van Fabricius raken aangetast → immunosuppressie. Het virus wordt
via de mest verspreid. De mortaliteit kan >50% bedragen en overlevende dieren zijn gevoelig voor
toekomstige infecties door verminderde functionaliteit van het immuunsysteem.
Ve: Enkel jonge kippen worden ziek. Na 2-3d incubatietijd worden de dieren sloom, gaan ze bol zitten en
soms pikken ze naar de cloaca. Door verminderde cloacamobiliteit is de uraatfractie in de mest relatief
groot. Verder daalt de voeropname en kan dehydratie ontstaan. Soms trillen dieren. Na 1-2d kan massale
sterfte optreden. Sommige virusvarianten zijn zelf niet virulent maar zorgen via lymfocytaire depletie wel
voor toegenomen vatbaarheid voor andere infecties. Postmortaal is de bursa ontstoken met acuut oedeem,
bloeding en necrose. Acuut kunnen ook bloedingen (m.n. in spieren), nierdegeneratie en muceuze
darminhoud voorkomen. Soms zijn de milt & thymus aangetast.
Di: sectie, IFT, PCR, serologie bij niet gevaccineerde dieren vanaf 2wk na aanvang van ziekte.
Th/Prev: geen therapie. Antibiotica tegen secundaire infecties. Vaccinatie van moederdieren biedt enkele
weken bescherming voor kuikens. Ook kan het kuiken zelf gevaccineerd worden. HVT is een herpesvirus dat
als vaccin tegen de ziekte van Marek wordt gebruikt. In dit vaccin kan het Gumborovirusgenoom worden
ingebouwd, zodat de bursa niet wordt aangedaan. Dit soort vaccins kunnen ook in het ei worden toegepast.
Virusziekten bij de hond
Hondenziekte / ziekte van Carré / canine distemper (CDV)
Vo: CDV (Morbillivirus) komt wereldwijd bij hondachtigen, mustelidae (o.a. fretten), phocidae (zeehonden)
en procyonidae (wasberen, otters) voor. De infectie leidt vooral tot GI-verschijnselen, respiratoire
verschijnselen en oog- & neusuitvloeiing. Soms raakt het CZS aangetast. CDV wordt met alle
secreta/excreta uitgescheiden en verspreid vooral via direct contact. Virusuitscheiding begint 7d na infectie
en duurt ~1-2wk, maar kan langer aanhouden. CDV komt het meest voor bij pups die de maternale
immuniteit verliezen, maar oudere gevoelige dieren zijn ook vatbaar.
Ve: Infectie is vaak aerogeen. Het virus vermeerdert zich in lymfoïde organen en gaat samen met koorts en
leukopenie door necrose van macrofagen, lymfocyten en trombocyten. Na 8-9d verspreidt het virus naar
epitheel en het CZS via de geïnfecteerde trombo’s, macrofagen & lymfo’s. Honden met een sterke afweer