Leefomgeving: nationale en regionale vraagstukken
Overstromingen en wateroverlast in Nederland
De Rijn en de Maas zijn de grootste rivieren in Nederland
Zeven kenmerken van de Rijn
o 1230 km lang
o Ontspringt in Zwitserland
o Bergrivier
o Gletsjers uit het Gotthardmassief
o Stroomt door zes landen
o Gevoed door enkele zijrivieren
o Gemengde rivier
Vijf kenmerken van de Maas
o 950 km lang
o Ontspringt in Frankrijk
o Luxemburg, België en Nederland
o Regenwater
o Regenrivier
Verval= het hoogteverschil tussen twee punten van een rivier
Verhang (m/km)= het hoogteverschil tussen twee punten van een rivier die 1 kilometer uit elkaar
liggen, verval per kilometer
Lengteprofiel van een rivier= het verloop van de waterspiegel in lengterichting
Stroomstelsel= het geheel van hoofdstromen en zijtakken van de rivier
Drie onderdelen van het stroomstelsel
o Bovenloop (hoog in de bergen, stroming het snelst, veel erosie)
o Middenloop (middelste deel, door een dal, verhang gemiddeld)
o Benedenloop (laagland, overstromingsvlakte, verhang gering, meanderen, sedimentatie)
Stroomgebied= het verzamelgebied van een rivier waarbinnen alle neerslag via de zijtakken naar de
hoofdrivier stroomt
Waterscheiding= de grens tussen twee stroomgebieden
Waterscheidingen liggen meestal in gebieden met reliëf
, Vertragingstijd= de hoeveelheid tijd die water nodig heeft om na een regenbui in de rivier te komen
Drie factoren die de vertragingstijd bepalen
o De aanwezigheid van vegetatie
o De doorlaatbaarheid van de bodem
o De invloed van de mens (hoe meer, hoe korter)
Debiet (m^3/s)= de totale hoeveelheid water die een rivier in een bepaalde tijdseenheid afvoert
Regiem= de variatie van waterafvoer gedurende een jaar
Piekafvoer= wanneer er een grote hoeveelheid water in korte tijd moet worden afgevoerd via een
rivier
Drie soorten rivieren
o Gletsjerrivier (smeltwater uit bergen, vanuit gletsjers, vanuit sneeuw, voorjaar)
o Regenrivier (natte maanden, hoge verdamping)
o Gemengde rivier (minder schommelingen, relatief regelmatig)
De Rijn en de Maas hebben beiden een groter debiet in de winter
Zomerbed= de smalle bedding waarin de rivier in de zomer stroomt, als het water laag staat
Zomerdijk= lage dijk dichtbij de rivier, die ervoor zorgt dat de rivier in het stroomprofiel wordt
gehouden bij een alge afvoer
Winterbed= een bredere bedding waarin de rivier in de winter stroomt, als het water hoog staat
Winterdijk= hoge dijk die verder van de rivier af ligt, moet het binnendijkse gebied beschermen tegen
een overstroming
Uiterwaarden= het gebied tussen de zomer- en winterdijk die de rivier nodig heeft om tijdelijke
piekafvoeren aan te kunnen
Drie vormen van bedreiging door water
o Klimaatverandering (onregelmatiger neerslagregiem, onregelmatig regiem van de rivieren,
piekafvoer, hoog overstromingsrisico, zeespiegelstijging, stormen, hoge overstromingsrisico)
o Bodemdaling (noorden en westen, kanteling, gaswinning, klink, ontwatering, oxidatie van
veengronden)
o Absolute zeespiegelstijging (absolute bodemdaling, relatieve zeespiegelstijging, kustbeheer)