Voorbereiding op stage
Samenvatting van het boek
Deel A Hoe onderwijs ik mijn leerlingen;
Hoofdstuk 1, Hoe leren leerlingen?
Leren is het proces dat zich in het hoofd van de leerling afspeelt. Als docent moet je de leerstof goed kunnen
uitleggen, maar wat de leerling er verder zelf mee doet is ook belangrijk. Je kunt zorgen voor een optimale
leeromgeving, om de stof zo goed mogelijk over te brengen.
1.1 - Wat is leren?
Leren: het gevolg van een activiteit van een leerling. Ook heeft de leerling kennis verworven en kan/kent nu
iets wat hij eerst niet kon/kende. “Een mentaal proces waarbij als gevolg van leeractiviteit een relatief
stabiele gedragsverandering tot stand komt.”
Intentioneel leren (doelgericht leren; er je best voor doen)
Impliciet leren (zonder opzet, toevallig ergens van leren)
1.2 - De werking van het geheugen
Om te leren, moet je ook dingen onthouden. Er zijn drie soorten geheugen: zintuigelijk kortetermijn en
langetermijn.
1.2.1 - Het zintuigelijk geheugen: de poortwachterfunctie
Alles wat we binnenkrijgen, komt via de zintuigen: je ziet, hoort, ruikt iets. Dit gebeurt binnen een paar (mili)
seconden. Het zintuigelijk geheugen houdt de informatie kort vast: is het iets bekends, dan gaat het naar
het kortetermijngeheugen, is het onbekend, dan verdwijnt het.
Filtering: we horen/zien alleen de dingen waar aandacht aan wordt besteed door onszelf/ons brein. Je moet
als docent dus de aandacht weten vast te houden, zodat de informatie niet door ʻde poortwachterʼ buiten de
deur wordt gehouden.
1.2.2 - Het kortetermijngeheugen: het werkgeheugen
Het heet werkgeheugen omdat de gefilterde informatie uit het zintuigelijke, hier verwerkt wordt en in contact
wordt gebracht met reeds bestaande informatie uit het langetermijngeheugen.
Informatie blijft hier ongeveer 30 seconde hangen. Je moet zorgen dat informatie met elkaar gelinkt wordt,
zodat het doorgang krijgt naar het langetermijngeheugen. Dit kan door herhaling, door nieuwe informatie toe
te voegen aan reeds bekende informatie of door het combineren van woorden en beelden.
1.2.3 - Van kort naar lang: herhaling, herhaling, herhaling
Informatie die niet herkend wordt in het langetermijngeheugen verdwijnt. Om dit te voorkomen moet je
zorgen dat het wordt doorgesluisd; dit doe je onder meer door herhaling. Er zijn twee soorten herhaling.
- Onderhoudsherhaling; je prent iets tijdelijk in je hoofd, bijv. een telefoonnummer, om er even
gebruik van te kunnen maken. Als je het echt langer wilt onthouden, heb je de andere variant
nodig.
- Uitgewerkte herhaling; herhaling en het koppelen van informatie aan reeds onthouden stof. Het
effectiefst werkt dit door koppelingen te maken, herkenningspunten; ezelsbruggetjes.
Uitgewerkte herhaling: mnemnische techniek: het toepassen van een ezelsbruggetje. (een regel om het
geheugen te ondersteunen). Een kruisje op je hand is ook een geheugensteuntje/hulpmiddel.
Er zijn verschillende methoden om dingen te onthouden binnen deze techniek:
- loci-methode; je loopt door een ingebeelde straat en je komt langs allerlei bijbehorende woorden.
- mindmapping; kernbegrippen op papier zetten met pijlen voor de onderlinge relaties.
Het voordeel van deze laatste techniek is dat je dingen aan elkaar koppelt en ze dus beter kunt onthouden.
Ook onthoud je het beter, omdat het je eigen ʻverwerkingʼ is.
1.2.4 - Het langetermijngeheugen
Hoe dichter begrippen bij elkaar liggen, hoe sneller ze te herinneren zijn. Daarom is het belangrijk leerlingen
begrippen aan elkaar te koppelen en verbanden te laten zien, op die manier herinneren ze het zich sneller/
makkelijker. Nog beter is ze die verbanden zelf te laten ontdekken.
, Het langetermijngeheugen is geen objectieve weergave van alles. Het is gekleurd door onze herinneringen,
onze persoonlijke lens. Het heet ook wel egocentrisch geheugen, omdat we het verleden altijd
herinneren met onszelf in de hoofdrol. Een sleutelbegrip is een soort trigger die ons doet terugdenken aan
het verleden of aan eerdere informatie. Ons brein maakt bij een nieuw verhaal een kopie van de oude versie.
Leerlingen die zelf informatie verwerken is goed, maar let wel op dat ze geen foutjes kopiëren/opslaan/
onthouden.
1.3 - De leerling en het leerproces
De leeractiviteiten die leerlingen moeten verrichten zijn te verdelen in vier categorieën. Ook wordt de leerstof
op vier verschillende niveaus verwerkt.
1.3.1 - Leeractiviteiten van leerlingen in vier categorieën
Bolhuis heeft in 2009 de leeractiviteiten in vier groepen verdeeld:
- Directe ervaring
- Sociale interactie
- Nadenken/reflectie
- Het verwerken van de theorie
De directe ervaring kun je ondergaan, of je kunt ervaring opdoen door ʻhandelenʼ. Je kunt iets zelf
meemaken, of je kunt iets leren ʻmet vallen en opstaanʼ. Door de ervaring zelf nog eens te herhalen of te
proberen, leer je (nog een keer) door ʻhandelenʼ. De docent die spullen op de grond gooit is ondergaan en
vervolgens zelf spullen op de grond gooien is handelen.
Door sociale interactie is door het uitwisselen van informatie met anderen. Je bespreekt bijvoorbeeld
informatie na met iemand. Ook samenwerken tijdens de les is hier een vorm van.
Door nadenken/reflectie is dat je actief over een onderwerp blijft nadenken. Het kan voor het handelen
plaatsvinden, maar ook pas daarna. Je gaat zelf nog eens nadenken over het onderwerp.
Leren door het verwerken van de theorie doe je door te luisteren naar praktische/theoretische informatie
die de docent aanreikt en waar je vervolgens zelf mee aan de slag gaat, bijvoorbeeld opdrachten maken die
over de informatie gaan.
1.3.2 - Verwerking op vier niveaus
Het onthouden van nieuwe informatie gaat niet vanzelf. De leerling moet de informatie verwerken. Dit is
echter meer dan puur onthouden van de nieuwe informatie, er ontstaan namelijk mengvormen tussen oude
en nieuwe informatie. Er zijn vier stadia van kennisverwerking (vier niveaus van beheersing).
- Reproduceren
- Begrijpen
- Integreren
- Toepassen
Reproduceren is de simpelste vorm van informatie verwerken. Het is simpelweg uit je hoofd leren.
Jaartallen, bijvoorbeeld. Om dit voor langere tijd te onthouden moet je het vaak herhalen (of het moet zoʼn
enorme indruk op je maken dat je het vanzelf wel onthoud). Uit het hoofd leren.
Begrijpen gaat net iets verder dan het ʻreproducerenʼ van informatie. Iets wat je reproduceert hoef je
namelijk niet te snappen. Met het begrijpen van de lesstof ga je net iets verder en zet je de informatie in
eigen woorden en kun je navertellen wat iets betekent. In eigen woorden navertellen.
Integreren doe je als je nieuwe informatie koppelt aan reeds bestaande informatie. Oude kennis wordt dus
uitgebreid. Het vermogen om nieuwe kennis in het juiste vakje op te bergen en het juist te koppelen aan
bestaande kennis. Je kunt leerlingen hierbij helpen door het opfrissen van bestaande kennis. Oude en
nieuwe informatie koppelen.
Toepassen doe je als je nieuwe kennis gebruikt om een probleem op te lossen. Leraren vinden het
belangrijk dat leerlingen ook daadwerkelijk iets hebben aan de nieuwe informatie. Ze moeten het (creatief)
kunnen toepassen in hun leven, anders hebben ze er niets aan. Leerlingen ontdekken op die manier
bovendien dat ze hun kennis kunnen gebruiken en worden gemotiveerd te leren. Kennis benutten in het
dagelijks leven.