Literatuur kennistoets (volgens toetsmatrijs)
Casus 1: Sophie
CGO
Gezondheidsbevordering en zelfmanagement door verpleegkundigen en verpleegkundig
specialisten, hoofdstuk 1.1
Gezondheid is een breed begrip. Wanneer ben je gezond? Gezondheid omvat waarderende,
normerende en culturele aspecten die in tijd en plaats kunnen variëren. Gezond wordt ook
in het synoniem van ‘goed’ gezien. De cultuur heeft invloed op de wijze waarop gezondheid
wordt beleefd. Er zijn verschillende visies:
- Medische: iedereen is gezond die geen lichaamsgebrek heeft. Vroeger werd gezegd
dat als de oorzaak aanwijsbaar was (ziek door MO), dan was je ziek en niet gezond. Je
kunt ziekte niet altijd monocausaal verklaren. Vroeger werd de behandeling bepaald
door de arts, we gaan nu steeds meer naar het niveau waarop de patiënt samen met
de arts de behandeling bepaald (van physician-centred care naar patient-centred
care).
- Biologische: constant houden van het interne milieu homeostase, iemand is gezond
als hij ertoe in staat is onder wisselende externe omstandigheden zijn interne milieu
constant te houden.
- Psychologische: persoon is gezond als hij zijn zelf gestelde doelen in het leven kan
behalen en zijn geestelijke behoeften kan voorzien.
- Sociale: persoon is gezond als hij zijn sociale rollen in de maatschappij kan vervullen
binnen de geldende normen en waarden.
- Humane benadering: gezondheid volgens WHO is samenhangend met het lichamelijk
welbevinden, sociaal welbevinden, geestelijk welbevinden en afwezigheid van ziekte
of lichaamsgebrek.
- Dynamische: persoon is gezond wanneer hij on balans is met zowel zichzelf als zij
externe milieu. Door zijn aanpassingsvermogen is hij in staat de regie te houden over
zijn gezondheid.
Positieve gezondheid kent 6 dimensies (Huber):
,AFPF
De student kan:
een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’.
Milieu exterieur is het milieu dat om ons heen zit (zoals de lucht, hoeveelheid O2,
omgevingstemperatuur). Het milieu interieur (ook wel extracellulaire vloeistof genoemd) is
wat er om onze cellen heen zit (zoals het vocht dat erom heen zit, hoeveel O2 daarin zit, wat
de temperatuur daarin is, etc). Intracellulaire vloeistof betekent letterlijk de vloeistof binnen
in de cel (wordt niet tot milieu interieur gerekend).
De cellen moeten ervoor zorgen om het milieu interieur constant te houden, dit proces
noemen we homeostase. Indien de homeostase niet goed gaat, ontstaat er een giftige
omgeving en ontstaat ziekte.
, negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
Homeostase wordt bereikt door negatieve feedback/terugkoppeling. Bijvoorbeeld: bij een te
lage temperatuur zal negatieve terugkoppeling ervoor zorgen dat de temperatuur omhoog
zal gaan en andersom (tegengestelde reactie). Hiervoor is nodig: detector (signaleert),
controle centrum en effector. Voorbeeld: De hypothalamus krijgt door van de receptoren in
ons lichaam door dat de kerntemperatuur te laag, de hypothalamus gaat seintjes door geven
dat we trui aan moeten trekken, vasoconstrictie optreed, en kippenvel optreedt. Als het dan
weer warm is, stoppen de receptoren met de signalen geven aan de hypothalamus en dan
stopt de hypothalamus dus met het aansturen van de vasoconstrictie, etc. De positieve
feedback zal de prikkel versterken, dus een lage waarde nog lager maken of een hoge
waarde nog hoger maken. Dit gaat tegen de begrippen van homeostase is. Dit komt
bijvoorbeeld voor bij bloedstolling, bevalling of spijsvertering.
het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze
begrippen uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen
compartimenten van het lichaam.
De intracellulaire vloeistoffen wordt voor het grootse gedeelte geregeld door de cel zelf. Bij
actief transport wordt er gebruik gemaakt van ATP (adenosinetrifosfaat). Diffusie en osmose
kunnen onderdeel zijn van een passief transport. Bij diffusie verplaats de stof waar het om
gaat zich over de ruimte (van een hoge naar lage concentratie), bijvoorbeeld limonade dat
zich in het glas verspreid of de gaswisseling in de longen.
Bij osmose verplaatst de vloeistof zich (meestal het water) omdat de stof die de concentratie
verhoogd niet door het membraam kan. Isotoon (gelijke druk): verwijst naar een oplossing
waarvan het aantal opgeloste deeltjes per liter gelijk is aan die van de andere oplossing.
Daarom altijd NaCl 0,9 % (omdat dat gelijk is aan de zouthuishouding van het lichaam).
Hypertoon: oplossing met bijvoorbeeld zout. De cellen zullen dan krimpen, omdat het water
naar de meest hoge concentratie zou gaan (namelijk naar het zout buiten de cel). Hypotoon:
cellen zouden juist opzetten, omdat water van extracellulair naar intracellulair gaat.
, Bij fagocytose/bulktransport komen cellen lichaamsvreemde stoffen tegen en eten deze op.
Ze maken de bacterie binnen onschadelijk. Exocytose is de uitscheiding dat nog wordt
uitgepoept.
een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof.
Zie leerdoel 1.
de structuur en functie beschrijven van de plasmamembraan.
Een cel bestaat uit een plasmamembraam waarin verschillende organellen zitten (zoals
celkern, mitochondrien, ribosomen, lysosomen, endoplasmatisch reticulum en golgi
apparaat). Het membraam bestaat vooral uit een vettige stof en is zo een waterafstotend
membraam, daarnaast bevat het veel verschillende eiwitten (zoals immunologische
identiteit, receptoren, enzymen, transport eiwitten).