Uitwerking BOKS, Extramurale Zorg - MSA
Overzicht toegepaste anatomie en diagnostische skills lumbale
wervelkolom en SI
Anatomie lumbale wervelkolom en SI
gewricht, kennisclip
• CWK (nekwervels, cervicaal)
• TWK (borstwervels, thoracaal)
• LWK (lendewervels, lumbaal)
• Sacrum (heiligbeen)
• Os coccygis (stuitbeen)
De wervels verschillen per niveau net iets van vorm. Je kunt daarbij naar
verschillende onderdelen kijken, zie het overzichtje :
Corpus Van craniaal naar caudaal in grootte toenemend
Processus C1 groot, overig CWK klein, TWK groot en LWK klein
transversus
Foramen vertebrale Cervicaal : driehoekig, thoracaal : rond, lumbaal : driehoekig, van
craniaal naar caudaal in grootte afnemend
Processus spinosus CWK : horizontaal naar achteren, TWK : dakpansgewijs, LWK : smal
(met verdikte uiteinden) en horizontaal naar achteren
Vlakken • Cervicaal (frontaal/ transversale vlak) : veel
facetgewrichten bewegingsvrijheid
• Thoracaal (frontaal) : veel bewegingsvrijheid lateroflexie
(zonder ribben!) en beperkte bewegingsvrijheid in flexie/
extensie en rotaties
• Lumbaal (hoog, sagittale vlak) : veel bewegingsvrijheid in
flexie/ extensie, beperkte bewegingsvrijheid in lateroflexies
en rotaties
• Lumbaal (laag, frontaal) : net zo als thoracaal
Discus intervertebralis bestaat uit een buitenste analus fibrosus die de
nucleus pulposus (binnenkant) omringt. De analus fibrosus is een bindweefselring
die krachten op een gelijke mate verdeelt over de gehele schijf, de nucleus
gedraagt zich als een schokdemper – overbrengen van drukkrachten.
Als we kijken naar het ‘bekken’ kijken we naar de volgende botten/ gewrichten :
• Os coxae : os ilium, os pubis en os ischium (ischii)
• De verbinding met het sacrum is het sacro-iliacale gewricht (SI)
Mobiliteit sacraal/ lumbaal : artt. sacroiliaca. Er is minimale mobiliteit en geen
actieve aansturing. De vooroverkanteling wordt nutatie genoemd,
achteroverkanteling contra-nutatie.
Mobiliteit SI : in een review van Klerx et al. 2020 wordt gekeken naar de testen
die de mobiliteit van het SI willen bepalen. Er is een afwezigheid van
hoogwaardig kwalitatieve studies over de diagnostische accuratesse en ook de
betrouwbaarheid van de huidige SI testen zijn laag.
Bij de stabiliteit van het bekken zijn er twee mechanismen die een rol spelen, dit
zijn :
1. Locking mechanism, positie pelvis/ sacrum. Bij een toename van het
lichaamsgewicht wordt het sacrum meer ‘ingeklemd’, daarmee heb je een
zelfremmend systeem
1
, 2. Force closure, excessive (veel spanning/
tonus op gewricht waardoor de
krachtsluiting toeneemt – verminderde
mobiliteit) en reduced force closure (afname
spanning – toename). Ligamentair (lig.
sacrospinale, lig. sacrotuberale) en buik-,
bekken- en rugmusculatuur
Stabiliteit lumbosacraal, belangrijk om te kijken naar de F z van het lichaam en
de stand van de wervels. Aan de achterzijde van de wervelkolom ligamenten,
kracht naar ventraal tegengehouden.
• Sacrotuberale ligament en het sacro-iliacale ligament
Enkele ligamenten van de wervelkolom zijn :
- Ligamentum longitudinale anterius
- Ligamentum longitudinale posterius
- Ligamentum interspinalis
- Ligamentum supraspinalis
- Ligamentum flavum (‘het gele ligament’)
- Ligamentum intertransversarium
De controle van de lateroflexie wordt gedaan door : lig. intertransversarium
en capsula articularis.
Rotatie : (A) rotatie rond as in corpus vertebrae, (B) impacting and gapping, C
(rotatie rond as in art. zygapophysialis).
Musculatuur bijbehorende bij LWK/ SI,
buik :
- m. lumborum en mm. multifidi
- m. spinalis (interspinaal)
- m. longissimus (intertransversaal)
- m. iliocostalis (intertransversaal)
- m. transversus abdominis
- m. rectus abdominis
- mm. obliquus internus en externus
- m. iliopsoas
Algemene inspectie (bekken, SI en lage rug)
- Stand van het ilium, verschil in hoogte aanwezig
- Stand van de wervelkolom (eventuele aanwezigheid van scoliose)
- Hoogte van de schouders
- (Vanaf lateraal), lordose in LWK, kyfose in TWK, lordose in CWK (oor boven
schouders)
Performance onderzoek : tillen (‘Ik wil weer ‘goed’ kunnen tillen.’). Allereerst
ALTIJD beginnen met de problematische handeling, hoe doet de patiënt het nu?
Hoe maakt de patiënt de beweging, wat voelt u hierbij (rek op spieren, pijn etc.)?
Aantal keer herhalen van de beweging (+ terugleggen voorwerp, ervaart u dan
dezelfde symptomen). Doe een reflectie, ‘Wat ik zie is…’ en eventuele
aanpassing toevoegen en kijken hoe het dan gaat, bijv. knieën iets meer buigen
(vraag weer naar pijn + rek).
Actief onderzoek ROM LWK (lumbale wervelkolom)
2
, - Flexie, ‘handen naar de grond toe bewegen’ (kijken naar totale mobiliteit,
vinger-grond afstand, bewegingsverloop, eventuele afwijking links-rechts
en vragen hoe het gaat)
- Lateroflexie, ‘armen langs lichaam, alsof u tussen twee muren in staat,
zover naar rechts en links toe buigen’ (kijken naar bewegingsuitslag,
bewegingsverloop, hoe gaat het)
- Extensie, ‘zover mogelijk naar achteren toe bewegen, veiligheid erachter
staan (kijken naar verhouding rug/ heup, bewegingsverloop/ -uitslag, en
hoe gaat het)
- 3D flexiebeweging, ‘zover als u kan, handen vooruit, langs de
rechterknie bewegen’ (waarom komt u niet verder, wat houdt u tegen,
waar voelt u dat), links en rechtsom vergelijken
- 3D extensiebeweging, ‘zover achter op de grond kijken’ (wervelkolom,
LWK bewegingsvrijheid, verloop en uitslag)
Geleid actief onderzoek in zit (partieel belast). Patiënt in zit, punt van de bank
(knieholtes tegen bank, steunvlak zo groot mogelijk bij de patiënt). Patiënt kruist
de handen op de schouders.
- Flexie, pakt bij schouder vast, oksel tegen patiënt aan, andere hand op
het sacrum (duimmuis), druk geven op het sacrum (caudaal-ventraal),
druk van boven naar beneden
- Extensie, hand onder de armen patiënt door – niet uit steunvlak halen,
hand op het sacrum (richting ventraal-craniaal ‘duwen’), extensiebeweging
maken
- 3D flexiebeweging : dezelfde handvatting als bij flexie, hand op het
sacrum (lateroflexie naar links/ rechts en rotatie, altijd jouw richting op)
- 3D extensiebeweging : dezelfde handvatting als bij extensie, hand op
sacrum (lateroflexie naar links/ rechts en rotatie, jouw richting op)
Je kunt deze specifieker maken door je pinkmuis op een spinosi te zetten en
vanuit daar druk te zetten. Ook tijdens deze bewegingen altijd vragen hoe het
gaat en of de patiënt pijn ervaart.
Passief onderzoek (onbelast) : patiënt op de zij, heup en knieën geflecteerd,
kussentje onder de nek, knieën tegen jouw bovenbeen aan. Hand onder enkels
en palpatie in LWK. Vanuit benen flexie in de LWK maken. Bewegingsvrijheid met
de handen voelen (interspinaal). 3D extensiebeweging, onderste been
strekken (klein stukje naar achteren, andere voet in knieholte), ellebogen buigen
en samen met de patiënt naar rechts toe draaien (richting andere kant
behandeltafel), punctum fixum behouden!). 3D flexiebeweging, patiënt ligt op
de rug, knieën en heupen buigen (flexie LWK), voor de rotatie beweeg je de
benen naar je toe en ga je met de hand onder het sacrum en hand op schouder
voor fixatie, richting 3D flexie beweging.
PA-druk, bij de PA-druk wordt er met de pinkmuis op de processus spinosus naar
ventraal gedrukt waardoor de wervel relatief naar anterior wordt getransleerd ten
opzichte van de aangrenzende wervels (die relatief naar posterior transleren).
Hierdoor komt er strain op de ligamentaire structuren. Er wordt vanuit gegaan
dat deze pijnlijk is bij ‘aangedane structuren’, bijvoorbeeld bij verminderde motor
control van de spieren van de LWK.
• Het is een pijnprovocatietest om te lokaliseren waar de pijn van de patiënt
precies zit. Patiënt ligt op de buik, pinkmuis op spinosi en andere hand
over de drukkende hand heen (armen recht erboven plaatsen) – druk
3