Wat te doen?
- basisboek criminologie= H3 4.3, H5, 8.1 en 8.2, 8.5
- G&V; p11 t/m 15 en H2
- SvdP: H2, 3.2 (p46), 8.8
- Aantekeningen van kennisclips
Week 1 G&V p 11 t/m 15 en H2
Gedrag
Gedrag bepaalt namelijk in hoge mate de veiligheid, gedrag maakt
veiligheid. Volgens gedragsbioloog Nelissen is het onmogelijk om gedrag
(precies) te definiëren. Registreren van een ‘prikkel’, een stimulus
buiten het organisme dat de prikkel registreert, het registreren is al
gedrag. De mens verwerkt deze prikkel volgt een respons: het
gedrag. Dit kan onzichtbaar zijn, dus onzichtbaar gedrag. Ecological
change= een ecologische verandering, verandering in de omgeving. Een
prikkel en een verwerkingsproces zijn ook beide gedrag, niet alleen woorden en daden
Veilig en veiligheid
Wij gebruiken het begrip veilig of veiligheid als er sprake is van een gevaar van een dreiging.
Sommige mensen spreken over risico, risico ligt namelijk de mogelijkheid of kans opgeslagen dat het
gevaar zicht tot ongewenste gebeurtenis ontwikkelt. Risico is een neutraler begrip dan veiligheid,
risico kan ook positief uitpakken. Gevaar of dreiging is lokaal, en veiligheid een lokaal begrip. Als de
dreiging (het gevaar) wordt beheerst spreken we van veiligheid. Er is ook beheerst gevaar, waarbij
mensen geen vertrouwen hebben in de beheersing, denk aan terroristische aanslag. Er worden dan
zichtbare en onzichtbare maatregelen getroffen om vertrouwen terug te winnen.
Veilig gedrag
Wat is veilig gedrag? Bepalen van norm belangrijk. Burke, Sarpy, Tesluk en Smith-Crowe reiken een
dergelijke norm aan:
1. Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
2. Werkpraktijken erop nahouden die risico’s verlagen
3. Gezondheids- en veiligheidsinformatie communiceren
4. Werknemersrechten en – verantwoordelijkheden uitoefenen
Griffin en Neal maken onderscheid tussen:
-nalevingsgedrag, het taakgericht gedrag van werknemers: de uitvoering van kerntaken met
betrekking tot veiligheid: het volgen van de veiligheidsregels en het dragen van persoonlijke
beschermingsmiddelen. (Normen 1 en 2)
- Participatiegedrag, draagt niet meteen bij aan persoonlijke veiligheid, maar meer aan een context
of omgeving die veiligheid ondersteunt (normen 3 en 4).
Safety I: kijken naar narigheid, naar wat fout gaat.
Safety II: Kijken naar wat goed gaat en hoe dat kan.
Veilig gedrag kunnen wij bepalen met een norm voor gedrag, deze norm moet wel betrekking
hebben op de situatie waarin het gedrag vertoon moet worden. Veilig gedrag kan taakgericht en
participatie gericht (contextgericht) zijn.
Menselijk falen (Human error)
Als een mens een fout maakt is de keuze voor een vervolgactie dan makkelijk gemaakt: Nieuwe
procedure opstellen of aanpassen, persoon in kwestie bijscholen of ontslaan.
Psycholoog Donald Norman legt de oorzaak van de fouten liever bij het technische ontwerp.
,Dekker stelt dat men een menselijke fout pas een fout noemt, als er echt wat misgaat. Een
menselijke fout is een fout in het licht van hetgeen erna gebeurt.
Hoofdstuk 2 Het brein en gedrag
Wat jouw gedrag veroorzaakt wordt doorgaans beantwoord met je hersenen. Je lichaam zelf speelt
een belangrijke rol, als sensor van de omgeving via je zintuigen en als actor om mee te bewegen, en
is daarmee een wezenlijk onderdeel van jou als
persoon. Je lichaam bepaalt in grote mate wat je wilt
en kunt. De laatste schakel is de omgeving zelf.
Huidige stand neurowetenschappen
Oorsprong
Tot de jaren kon men op twee manieren reactie meten; je kon hun gedrag meten, hoe snel iemand
reageert met bijv. een handbeweging of een druk op een knop. De andere was er aandacht voor de
gedachte die mensen hadden, door middel van ‘introspectie’, of wel het verwoorden van wat je
denkt.
Het lichaam-geest (mind-body)-probleem
Volgens christelijke leer, is de ik de geest, die slechts. Tijdelijk in het aardse lichaam verblijft en na de
dood zal verlaten. Probleem: hoe kan een niet-stoffelijke geest interacteren met een stoffelijk
lichaam.
rené Descartes: de geest zou interacteren met het lichaam via een specifiek deel van de hersenen, de
hypofyse.
Van geest naar lichaam
1924 Voor het eerst elektrische hersenactivatie werd gemeten door middel van elektrro-
encefalografie (EEG).
Het experiment van Libet
Doel: achterhalen of breinactivatie voor of na de bewuste intentie om te bewegen komt.
Uitkomst: breinactivatie kwam als eerste en kon onmogelijk verklaard worden door de intentie zelf
Alles is materie, zowel je lichaam als je geest.
Van rationeel naar voorspellingsmachine
De aanname was dat het brein intern net zo werkt als mensen denken en computers rekenen:
rationeel en stap voor stap. Mensen blijken veelal beslissingen te nemen op basis van onbewuste en
niet-rationele overwegingen. Wij zijn ons slechts van een klein deel van de breinactivatie bewust;
nagenoeg het hele brein is continu actief en heeft invloed op ons gedrag, zonder dat wij daar
bewuste gedachten bij hebben of invloed op hebben.
Bewust tegenover onbewust
De onbewuste processen worden gestuurd door de evolutionair oudste delen van het brein, de
zogenaamde subcorticale gebieden.
Het brein probeert op basis van ‘strategische’ relaties in waarnemingen en acties, een model te
maken van de wereld, op basis waarvan toekomstige waarnemingen en acties voorspeld kunnen
worden. Het brein is plastisch: ervaringen beïnvloeden hoe ons brein zich ontwikkelt, gebaseerd op
onze ervaringen en de statistische relaties die het brein op basis daarvan kan leggen.
Statistische relaties en de illusie van vrije wil
Bewuste wil is een illusie, het komt voort uit het detecteren van statistische relaties in het brein.
Daniel wegner geeft argument.
Drie vereisten: Prioriteit, Consistentie, Exclusiviteit
, Al deze statistische relaties samen worden in het brein omgezet tot een zogenaamd ‘intern model’
dat bijhoudt hoe de wereld werkt: wat hang samen, en op welke manier, met wat anders. Je blijft
voorspellen wat er gebeurt, zodat je altijd zo snel en efficiënt mogelijk kunt reageren.
Als een voorspelling al te sterk is en een verschil al te klein zal mogelijk de voorspelling overheersen.
Een andere factor die wordt meegewogen, naast waarneming en voorspelling, zijn evolutionaire
triggers en andere diepgewortelde relaties. Zoals kleur, geluid en grootte. Ons zenuwstelsel is niet
gebaseerd op regels, maar ruizig. Door consistente statische relaties te detecteren en meerdere
bronnen te combineren tot een voorspelling, komen we efficiënt tot een zo goed mogelijke
waarneming en bijpassende reactie.
Van begrijpen tot nabouwen
Menselijke intelegentie kan je in toekomst, na bouwen, koppelen of vervangen door machine. Dit is
positief en negatief:
- in positieve zin kunnen intelligente machines menselijk gedrag beter voorspellen dan mensen dat
kunnen en kunnen zich er mogelijk automatisch aan aanpassen.
- in negatieve zin wordt de intelligente machine zelf iets waar we expliciet rekening mee moeten
houden bij het inschatten van een veiligheidsrisico.
Voorbeelden
- De geest als lichaam, het lichaam beïnvloedt rationele inschattingen en overwegingen. Breinschade
kan verandering in karakter veroorzaken.
- Breinontwikkeling en leren,
- Interne modellen en gedrag
- bewuste vs onbewuste processen
- wees kritisch
Week 2, BC H5, 8.1 en 8.3
H5 biosociale en psychologische criminologie
5.1 Lichamelijke en biologische factoren
Leerling Ferri stelde dat elke misdaad de resultante is van individuele, fysieke en sociale factoren. De
individuele factoren werden als belangrijkste gezien. Arts Aletrino (1858-1916) meende dat
criminaliteit herleid moet worden tot aangeboren psychische kenmerken van individuen. Je kiest niet
voor misdaad maar je wordt er mee aangeboren.
Lichaamskenmerken
De biologische stromingen richtten zich op het verband tussen somatype (lichaamsbouw) en
criminaliteit. Kretschmer (1946) onderscheid
- astheniekers (mager, geringe borstomvang)
- atlantici (gespierd, brede borstkas, brede schouders)
- pycnici (ronde vormen, breed gezicht, korte ledematen)
Scheldon (1949)
- Endomorfen (klein, rond, vet, korte ledematen)
- mesomorfen (atletisch, breed, gespierd)
- Ectomorgen (mager, teer beendergestel)
Criminelen meest bij het mesomorfe type met kenmerken van edomorfen.
Tweelingonderzoek
In het tweelingonderzoek probeert men inzicht te krijgen in het aandeel van erfelijke factoren op
criminaliteit door eeneiige en twee-eiige tweelingen te vergelijken. Eeneiige zouden meer
overeenkomsten moeten vertonen in crimineel gedrag dan twee-eiige broers en zusters. We spreken
dan van een grotere criminele concordantie. Dergelijke bevindingen wijzer erop dat invloed van
erfelijke factoren niet uitgesloten kan worden, echter zijn deze bevinden niet bevestigd.