Les 1 – Anatomie en fysiologie van het spijsverteringsstelsel
Leerdoelen
1. legt uit waaruit het spijsverteringsstelsel is opgebouwd en welke accessoire organen hierbij
betrokken zijn
2. legt uit wat de functies zijn van de verschillende organen van het spijsverteringsstelsel en de
accessoire organen
3. haalt spijsverteringsprocessen uit elkaar
4. geeft weer op welke wijze hormonen en enzymen een rol spelen tijdens de spijsvertering.
Opbouw spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit het spijsverteringskanaal (gastro-intestinale kanaal) en
accessoire organen. Het spijsverteringskanaal is eigenlijk een lange gespierde buis, die de volgende
weg volgt:
1. Mondholte, gebitselementen, tong: mechanische bewerking, bevochtiging, mengen met
speeksel.
2. Pharynx (keelholte): spieren stuwen het voedsel de oesophagus in.
3. Oesophagus (slokdarm): vervoer van voedsel naar de maag.
4. Maag: chemische afbraak van stoffen door zuur en enzymen en mechanische bewerking via
spiercontracties.
5. Dunne darm: enzymatische vertering en opname van water, organische substraten,
vitaminen en ionen. Twaalfvingerige darm, nuchtere darm, kronkeldarm.
6. Dikke darm: onttrekking van water en indikken van onverteerbare materialen in
voorbereiding op de verwijdering. Blinde darm, colon, rectum (endeldarm)
7. Anus
Het spijsverteringskanaal bestaat uit vier grote lagen. Van binnen naar buiten zijn dit de mucosa
(slijmvlies en geplooid los bindweefsel), de submucosa (bloedvaten, lymfevaten, zenuwweefsel), de
muscularis externa (gladde spiercellen, kringspieren en lengtespieren) en de serosa (sereus
membraan).
Het spijsverteringsstelsel heeft ook accessoire organen, dat zijn:
De speekselklieren: afgifte van smerende vloeistof met enzymen die koolhydraten afbreken.
- Oorspeekselklieren: bevat veel speekselamylase
- Onderkaakspeekselklieren: bevat veel buffers en slijm, 70% van het speeksel
- Ondertongspeekselklieren: bevat veel buffers en slijm
, De galblaas: opslag en concentreren van gal
De lever: afgifte van gal (belangrijk voor vetvertering), opslag van voedingsstoffen, vele
andere vitale functies.
De pancreas (alvleesklier): exocriene cellen geven buffers en verteringsenzymen af en
endocriene cellen geven hormonen af.
Functies spijsverteringsstelsel:
opname van voedsel uit het uitwendige milieu
mechanische verkleining en menging van het voedsel
chemische bewerking door enzymen
vervoer van voedsel door het spijsverteringskanaal
overdracht van de voedingsstoffen aan het bloed
uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen
Functies verschillende organen
De tong heeft als primaire functies:
Mechanische bewerking van voedsel door samendrukken, aflikken en vervormen
Bewerking van voedsel als hulpmiddel bij het kauwen en om het voedsel voor te bereiden op
het slikken
Onderzoek van het voedsel met de tast-, temperatuur- en smaakzintuigen
Drie paar speekselklieren geven speeksel in de mondholte af. Speeksel bestaat voor 99,4 procent uit
water plus mucinen (slijmstoffen) en verschillende ionen, buffers, afvalstoffen,
stofwisselingsproducten en enzymen. Het speeksel heeft de volgende functies:
Tijdens de maaltijd bevochtigen grote hoeveelheden speeksel de mond en lossen chemische
stoffen op die de smaakknopjes stimuleren.
Het voedsel wordt met glad slijm omgeven, waardoor de wrijving wordt verminderd en de
spijsbrok kan worden doorgeslikt.
De oppervlakken van de mond worden gespoeld en gereinigd en door antistoffen en
lysozymen in het speeksel wordt de groei van bacteriën in de mond beperkt.
, Speekselamylase is een enzym dat zetmeel (complexe koolhydraten) afbreekt tot kleinere
moleculen die door het spijsverteringskanaal kunnen worden opgenomen.
Buffers regelen de pH van het speeksel.
De gebitselementen verzorgen de mechanische bewerking van voedsel samen met de tong. De
oppervlakken van de kiezen zorgen voor het kauwen van het voedsel, waardoor taaie bindweefsels
in vlees en plantenvezels in plantaardig voedsel worden afgebroken en de spijsbrij met speeksel
wordt verzadigd.
De pharynx (keelholte) dient als gezamenlijke doorgang voor vast voedsel, vloeistoffen en lucht. De
keelspieren werken samen met spieren van de mondholte en de oesophagus om het slikproces te
beginnen. Nasofarynx, orofarynx en laryngofarynx.
De oesophagus (slokdarm) is een gespierde buis waar vast voedsel en vloeistoffen doorheen
worden vervoerd naar de maag. De oesophagus is bekleed met een gelaagd plaveiselepitheel dat
tegen slijtage, kou, hitte en agressieve chemische stoffen bestand is.
De klierproducten van slijmklieren smeren dit dekweefseloppervlak en voorkomen dat
voedsel tijdens het slikken aan de wanden van de oesophagus blijft kleven.
De spieren van de oesophagus vervoeren het voedsel naar de maag.
De maag heeft vier belangrijke functies:
De tijdelijke opslag van voedsel
De mechanische afbraak van voedsel
De afbraak van chemische bindingen in voedsel door de werking van zuren
en enzymen
De productie van stoffen:
- Slijm: bescherming slijmvlies
- Productie intrinsieke factor: voor vitamine B12 opname darm erytrocyten
aanmaak
- Productie pepsinogeen: door maagzuur omgezet in pepsine, knipt eiwitten
- Productie maagzuur: zoutzuur, bacteriën doden, eiwitten denatureren, pepsinogeen
activeren
- Productie gastrine: hormoon voor maagzuurproductie, ook in dunne darm
Twee belangrijke cellen:
Pariëtale cellen: productie intrinsiek factor, gastrine, maagzuur
Zymogene cellen/hoofdcellen: productie pepsinogeen
Activiteiten: cefalische fase (voor het eten), gastrische fase (tijdens het eten), intestinale fase (na het
eten)
De dunne darm (intestinum tenue) speelt een belangrijke rol bij de vertering en opname van
voedingsstoffen. Negentig procent van de opname van voedingsstoffen vindt in de dunne darm
plaats. Darmsap bevochtigt de darminhoud, neutraliseert zuren en zorgt dat de verteringsenzymen
en verteringsproducten in oplossing blijven. 3 tot 6 meter.
Duodenum (twaalfvingerige darm): neutraliseert chymus, ontvangt enzymen
Jejunum (nuchtere darm): chemische vertering, watertoevoeging, opname
Ileum (kronkelige darm): meeste vertering en opname, opname B12
, Cellen van Brunner voor die een zwakke base uitscheiden om de zure voedselbrij van de maag te
neutraliseren.
Functies dunne darm:
Absorptie voedingsstoffen (90%)
Peristaltiek (voortbewegen, kneden)
Secretie (darmsappen, slijm, H2O)
Hiervoor groot oppervlakte nodig: darmplooien, darmvlokken en microvilli. Tussen de villi zitten
putjes en monden verschillende kliertjes uit (slijm, bicarbonaat, enzymen)
De pancreas heeft een exocriene en endocriene functie. Exocrien geeft het enzymen af
(pancreassappen= enzymen + buffers voor neutraliseren) voor de vertering van het voedsel in dunne
darm en endocrien reguleert het de glucosespiegel met de hormonen insuline en glucagon door
eilandjes van Langerhans. Is 12 tot 15 cm, ligt achter de maag en duodenum eromheen.
Via ductus pancreaticus (samen met ductus choledochus) via papil van Vater in duodenum.
De lever is verantwoordelijk voor drie algemene functies:
Regulering stofwisseling: al het bloed vanuit het
opnamegebied van het spijsverteringskanaal stroomt
door de lever voordat het in de algemene bloedsomloop
terechtkomt. Dankzij deze bloedtoevoer kunnen de
levercellen gifstoffen uit het bloed halen en
concentraties van voedingsstoffen reguleren.
Hematologische regulering: de levercellen verwijderen
verouderde of beschadigde rode bloedcellen, celresten
en ziekte verwerkkers en de levercellen vormen plasma-
eiwitten
Galvorming: gal bestaat grotendeels uit water, ionen,
bilirubine, cholesterol en galzure zouten. Het water en
ionen spelen een rol bij het verdunnen en neutraliseren
van zuren in de maaginhoud. Galzure zouten zijn nodig
voor een normale vertering en opname van vetten.
De lever is het grootste inwendige orgaan (1,5 kilo) en bestaat uit
duizenden kleine celformaties
In de galblaas wordt gal opgeslagen en geconcentreerd voordat
deze aan de dunne darm wordt afgegeven. De gablaas is een klein hol orgaan. Bij de vetvertering
geeft de galblaas gal af aan de dunne darm via ductus choledochus. De ductus choledochus mondt
uit in de papil van Vater in de duodenum.
De belangrijkste functies van de dikke darm (intestinum crassum) zijn:
Terugresorptie van water waarbij de darminhoud tot ontlasting wordt ingedikt
De absorptie van belangrijke vitaminen die door bacteriën zijn gevormd (vitamine K:
bloedstolling, biotine: stofwisseling en glucose, vitamine B5: vorming van hormonen en
neurotransmitters)
De opslag van ontlasting voorafgaand aan defecatie
Rotting en gisting
+/- 150 cm en bestaat uit: caecum (met appendix), colon ascendens, transversum, descendens,
sigmoïd en rectum. Colon bezit haustra (uitstulpingen: lente/breedte uitrekken), maar bevat geen
villi